Ok

En poursuivant votre navigation sur ce site, vous acceptez l'utilisation de cookies. Ces derniers assurent le bon fonctionnement de nos services. En savoir plus.

benno barnard

  • BENNO BARNARD HANDBOEK

    Pin it!

     

    Niks geen vage buitenlander

    De anglofilie volgens Benno Barnard

     

    benno barnard,poËzie,engeland

     

     

    God heeft van mij een schrijver gemaakt en de duivel een Nederlander.

    Benno Barnard, Dagboek van een landjonker, motto

     

     

     

    Uitgesteld paradijs is de titel van een prozabundel van Benno Barnard. De meeste essays en beschouwingen in het boek gaan over België, het eerste buitenland waar de Nederlandse schrijver zich voor lange tijd vestigde. In 1987, toen het gepubliceerd werd, woonde hij al meer dan tien jaar over de grens, nu eens in Brussel, dan weer in Antwerpen. Eind 2015, bijna dertig jaar later, kon de Amsterdammer zeggen dat hij eindelijk minstens één voet in het paradijs had gezet. Hij had immers zijn diepste verlangen vervuld door met zijn gezin naar het Engelse platteland te verhuizen om voortaan te wonen in een cottage uit 1665, midden in het groene, heuvelachtige dorp Brede in East Sussex. Historisch gezien is dat een gemeente met wellicht minder aanzien dan de nabijgelegen steden Rye of Hastings. Maar zijn huidige woonplaats is toch ooit een oase van rust geweest voor de Amerikaanse schrijver Stephen Crane en de beeldhouwer Clare Sheridan, een volle nicht van Winston Churchill, wier prachtige, lange houten Maagd met Kind nog steeds te bewonderen is in de plaatselijke kerk. Het dorp is bovendien de geboorteplaats van de componist Florence Aylward en van de fotograaf F. Douglas Miller.

     

     

    Eén voet in het paradijs

     

    benno barnard,poËzie,engelandDe schrijver is teruggekeerd naar een betoverend bestaan, ver weg van de stad, net als toen hij als kind en tiener in de provincie Gelderland opgroeide. Ver weg ook van het nogal vijandige, grauwe Vlaamse platteland waar hij zijn domicilie had gekozen voordat hij voorgoed het Kanaal overstak. Zijn paradijs bestaat uit zeer oude bakstenen en een ruim huis: ‘Iedereen in mijn omgeving wil kleiner gaan wonen, tot zijn kist overblijft, maar ik wil juist een groter huis, al was het maar om de Engelse bibliotheek van mijn vader kwijt te kunnen.’ (2013: 205).

    Van jongs af aan onderhield Benno nauwe banden met het Verenigd Koninkrijk, Engeland in het bijzonder. Hij reisde er vaak heen en hij dook er al op in zijn kinderwagen in Barry (Wales, april-oktober 1956) en in het Somerset House Hotel, 6 Dorset Square, Londen (eind november-begin december 1956). Zijn koffer zette hij nadien neer in Somerset toen hij twaalf was, in Cambridge Road in Plymouth tijdens zijn studententijd, en in Rye in de periode 2005-2006. Op een avond spreekt de dagboekschrijver zijn bagage toe om zijn vreugde te delen over het naderende vertrek naar Groot-Brittannië: ‘Ik vertel mijn koffer waarom ik hem pak: ‘‘Morgen gaan we naar Engeland, jij en ik… en Joy…’’’ (2013: 321).

    Zoals de romancier, dichter en essayist Eddy du Perron zichzelf een atavistische Fransman noemde, zo definieerde Barnard zichzelf van jongs af aan als een atavistische Engelsman. Hij is beslist minder dol op Frankrijk dan op het Verenigd Koninkrijk. Zijn genegenheid voor de Galliërs is over het algemeen getint met een nogal Britse ironie: ‘De Fransen… wat moet je met de Fransen, behalve je Frans oefenen?’ (2013: 79). Niettemin voelt hij een sterke band met Marianne. Wat betreft zijn geboorteland, dat hij lang geleden vaarwel heeft gezegd, geeft hij toe dat voetbal het enige aspect van het menselijk leven is ‘waarin ik me absoluut Nederlands voel’. (2013: 28). Hieraan kan een levenslange loyaliteit aan zijn moedertaal worden toegevoegd, een taal die, ondanks zijn verering voor het Engels, niets moet onderdoen voor andere talen.

    benno barnard,poËzie,engelandDe titel van zijn werk Een vage buitenlander verwijst naar een passage uit English Hours van de oude buurman Henry James – de Amerikaan heeft zoals bekend het laatste decennium van zijn leven doorgebracht in Lamb House (foto) in Rye, enkele miles verderop –: ‘I am not sure indeed that in the excess of his reaction he is not tempted to accuse his English neighbours of being impenetrable and uninspired, to affirm that they do not half discern their good fortune, and that it takes passionate pilgrims, vague aliens, and other disinherited persons to appreciate the “points” of this admirable country.’ Het boek van Barnard gaat over het jaar dat het gezin in Rye resideerde: Anna, de geadopteerde dochter, Christopher, de uitstekend voetballende zoon, de Amerikaanse vrouw Deanne – ‘Joy’ in de dagboeken – en vader en echtgenoot Benjamin, die sinds zijn kindertijd met tegenzin Benno wordt genoemd. De auteur werd door een Vlaams weekblad gevraagd om in dit charmante stadje – waarvan Antoon van Dyck enkele tekeningen heeft gemaakt – te verblijven om Britse impressies te noteren.

    Barnard heeft de genealogische autobiografie tot een specialiteit gemaakt. Die schrijft hij op basis van de mythes die hij sinds zijn jeugd heeft gecreëerd – vaak in het kielzog van zijn vader; de 250 pagina’s van Een vage buitenlander vormen een prachtige illustratie van zijn verteltechniek. En van zijn credo: ‘Alle kunst is immers kunstmatig; kunst is wat zou kunnen zijn.’ (2013: 193) Op tal van plekken in zijn geadopteerde vaderland verankert hij zijn bestaan hier op aarde in een verleden dat teruggaat tot het begin der tijden, terwijl hij verhalen en anekdotes uit verschillende tijdperken met elkaar verbindt, sommige nog niet beleefd, die samen uiteindelijk het relaas van zijn eigen leven vormen. Hij stapt naadloos over van het huidige moment naar een episode uit het verleden of een volstrekt gefantaseerde toekomst, alsof ieder feit altijd deel uitmaakt van het heden. Zodoende, zoals J.W. Dunne in An Experiment with Time (1927), geeft hij de indruk dat alle gebeurtenissen in het leven tegelijkertijd plaatsvinden.

    Het jaar in Rye was ook het jaar waarin de schrijver verliefd werd op het landschap langs de Brede, de rivier die zijn naam aan het dorp gaf waar de Barnards zich een decennium later zouden vestigen. Sinds lang heeft Benno heimwee naar ongerepte landschappen, de landschappen die nog niet zijn verminkt door de industriële revolutie, de landschappen waarin William Blake en John Constable zich als kunstenaars hebben kunnen ontplooien: ‘Het Engelse platteland is in mijn ogen één groot Wind in the Willows.’ (2013: 207)

    Om de bijna viscerale gehechtheid van de essayist en dichter aan de archipel te begrijpen, moeten we de voetsporen volgen van zijn vader, Willem Barnard, predikant en theoloog, in de literatuur beter bekend onder zijn pseudoniem Guillaume van der Graft.

     

    benno barnard,poËzie,engeland

     Antoon van Dyck, St. Mary's Church, Rye

     

     

    Een rijke nalatenschap

     

    Barnards toekomstige ouders raakten in de ban van Engeland zodra ze er voor het eerst kwamen (in 1948 en 1949). Willem keerde er zo snel mogelijk terug. In 1956, dankzij een studiebeurs, verbleef de jonge vader een half jaar in het Verenigd Koninkrijk (Barry, Wales) met zijn vrouw, Christina van Malde – roepnaam Tinka –, hun dochter Renata en de peuter Benjamin. In november van dat jaar, kort voor Benno’s tweede verjaardag, sloeg de USSR de Hongaarse revolutie neer. Nadat hun stad Rotterdam in mei 1940 was weggevaagd door nazi-bommen, vreesde het echtpaar een nieuwe oorlog en wilden aan de dreiging ontsnappen. Amper terug in Nederland staken ze het Kanaal opnieuw over, dit keer om hun toevlucht te zoeken in een Londens hotel. Benjamin heeft dus min of meer leren lopen op Engelse grond. Veel later, in een van de delen van zijn dagboek, stelt hij zich voor dat deze vroege ervaringen hem een zekere nostalgie hebben gegeven: voor de plaatselijke kiezelstranden, voor Clifton Street 52 in Barry, voor de kerkkoren, voor de poëzie… (2019: 27-28)

    benno barnard,poËzie,engelandZijn vroegste herinnering stamt ook uit de periode van de agressie van Nikita Chroesjtsjov, namelijk die van een imposante zwarte locomotief waarvan de stoom een station vulde, een beeld waaruit hij een deel van het gedicht ‘De stoomtrein’ putte. (2023: 228) Uit de laatste regel spreekt de betovering die Engeland op de auteur uitoefent; er is sprake van ‘een enkele reis’, alsof hij sinds zijn eerste bezoek aan het eiland nooit is weggeweest. Maar in een ander deel van Barnards werk is er sprake van een tweede ‘eerste’ herinnering, een scène die zich afspeelt in Barry: ‘Mijn oudste herinnering is een waaiend hemd, dat toebehoord moet hebben aan de vader van een kind uit de buurt. Er hoort een Engelse vrouwenstem bij, die ‘‘Now eat your tea, Ben!’’ zegt: dat zal Mrs Hood zijn, die mijn zusje en mij leert hoe je in Engeland je thee eet, want thee is veel meer dan een vloeistof voor Britten met een maagkwaal. […] Hoewel rijk aan mythische associaties en druipend van de kitsch, was mijn vroege kindertijd er in werkelijkheid een van keurig geldtekort. Ik haal het hemd van de waslijn en trek het voorzichtig aan. Het past me.’ (2013: 243-244) De Nederlander aarzelt niet om na verloop van tijd de tinten van zijn herinneringen te nuanceren en aan te passen aan zijn gemoedstoestand, waardoor de legende in wording, die zijn schrijverschap in zekere zin is, nog grotere proporties krijgt. Soms lijkt hij zelfs zijn verleden te herleven in de hoedanigheid van een van de geesten die rondspoken in sommige oude huizen in Sussex of in de vijf eeuwen oude pub van het geliefde Rye.

    Hoewel Tinka en Willem elke zomer met hun kroost terugkeerden naar Engeland – de kleine Marieke had het gezin gecompleteerd – definieerde Willem zichzelf niet als een anglofiel: hij gaf de voorkeur aan de term ‘angloseksueel’, zo geëlektriseerd was hij door dit land. Ook al is het voor een buitenlander, naar zijn mening, niet altijd gemakkelijk om met de Engelsheid overweg te kunnen: ‘Het blijft een opmerkelijk volk, met zijn Latijnse precisie, zijn Keltische verbeeldingskracht, plus een dosis boerenverstand van Saksische oorsprong.’ (2009: 107). Willem/Guillaume anticipeerde op zijn enige zoon door een fictieve stamboom te ontwikkelen waarin de mannelijke lijn ontzettend graag wilde geloven: de familie zou afstammen van een schildknaap Barnard. Het begon allemaal met een gravure die de dominee in 1969 meebracht uit County Durham waarop Barnard Castle staat afgebeeld, de ruïnes van een middeleeuws kasteel. Natuurlijk gaan de Barnards niet zo ver dat ze zichzelf gaan vergelijken met de stadhouder Willem III, die koning van Engeland, Ierland en Schotland werd (2009: 55-56; 175-207). Maar van moederskant echter, beweert Benno, zouden ze van Richard Leeuwenhart zelf stammen, zij het niet in een volledig rechte lijn (19/04/2023).

     

    benno barnard,poËzie,engeland

    Barnard Castle

     

     

    Het instinct van de verzamelaar

     

    Van de vader heeft de zoon een intellectuele, spirituele, culturele en zelfs ‘landschappelijke’ erfenis ontvangen, namelijk een fascinatie voor Engelse romans, vooral die voor jonge lezers; een onvoorwaardelijke liefde voor de poëzie van de anglicaanse drie-eenheid T.S. Eliot (die Guillaume ooit in Londen heeft ontmoet), W.H. Auden en W.B. Yeats, alsook voor de metafysische dichters, te beginnen met John Donne; en een echte passie voor vele andere auteurs, kunstenaars, riten, tradities, symbolische plaatsen, gebouwen en landelijke gebieden in verschillende graafschappen… Het eerste Engelse boek dat indruk maakte op de kleine Benno was The Jack and Jill Book 1957, een geïllustreerd album dat hij, zo vertelt hij, cadeau kreeg voor zijn tweede verjaardag in het Somerset House Hotel in Londen. Zijn moeder las het hem voor in het Engels en vertaalde elke zin naar het Nederlands.

    Hoewel hij zich graag omringt met Engelse gravures en allerlei bibelots, is de balling vooral bezig met het koesteren en geleidelijk aanvullen van de collectie kinder- en jeugdboeken die Willem hem heeft nagelaten. ‘Veel Engelse kinderliteratuur is ‘‘escapistisch’’: tijdreizen, tovenarij, de vlucht in verzonnen middeleeuwen. Nu begrijp ik opeens waarom ik zowel Engelse kinderboeken als modernistische poëzie verzamel. Fundamenteel doet C.S. Lewis in The Magician’s Nephew niets anders dan T.S. Eliot in The Waste Land.’ (2013: 159)

    benno barnard,poËzie,engelandIn een bibliofiele uitgave, verrijkt met foto’s genomen door zijn zoon Christopher, presenteert en becommentarieert de Benjamin enkele van deze boekdelen en rijkgekleurde stofomslagen. De ondertitel van het boekje, Een inleiding tot de anglopedofilie, behoeft geen uitleg. Niet alleen breidt hij de collectie geleidelijk aan uit, maar hij herleest ook met plezier enkele van de romans in kwestie, onder andere The Warden’s Niece (1957) van Gillian Avery, een van zijn negen favoriete titels. Zijn verzamelinstinct – verzamelen is ‘een manier om de dood een loer te draaien’ (2013: 156) – wordt evenzeer aangewakkerd wanneer hij een visitekaartje opraapt van ‘de belangrijkste modernist van de Engelse taal’ (2015: 15), T.S. Eliot, waarop de Amerikaan een paar woorden voor Papa Willem heeft gekrabbeld.

    Het is geen toeval dat, via Hilda Lewis’ The Ship that Flew (1939), jeugdromans (in dit geval een Oxford Children’s Modern Classic) aanwezig zijn vanaf de allereerste regel van Afscheid van de handkus, de enige roman die Barnard tot nu toe heeft gepubliceerd. Hoewel het verhaal in essentie over een van zijn terugkerende thema’s gaat, gehuld in nostalgie – het verdwijnen van de multiculturele samenleving van het Oostenrijks-Hongaarse Rijk aan het begin van de twintigste eeuw, een omwenteling die onlosmakelijk verbonden is met het lot van de Joodse bevolking in de landen in kwestie –, is Engeland aanwezig op de achtergrond dankzij de universiteitsstad Oxford.

    Nog een laatste woord over de anglopedofilie van de schrijver: hij stelt daar een vorm van – eveneens kuise, zullen we maar zeggen – gerontofilie tegenover. Want verzamelt hij niet ook Oude Engelse Dames? Buren met wie hij graag een praatje maakt, verfijnde vrouwen die hem thuis thee aanbieden, en niet te vergeten de weduwen die eeuwenoude huizen bezitten en hun deuren openen voor de nooit uitgekeken Hollander…

    Behalve een collectie kinder- en jeugdliteratuur liet Willem zijn zoon ook een hele reeks reisgidsen over Engelse graafschappen na, en soms reist Benjamin met een van deze boeken uit de jaren 30 of 40 van de vorige eeuw in zijn bagage. Hij rijdt vaak terug naar plaatsen en gebouwen waar zijn vader hem heeft rondgeleid. In diens gezelschap heeft hij, het mag nu duidelijk zijn, een onvoorwaardelijke passie ontwikkeld voor het verleden van Groot-Brittannië. Vooral voor de architectonische schatten die bewaard zijn gebleven en de geweldige tuinen met hun verrassende bloemen en boomsoorten. Natuurlijk zijn de Barnards lid van de National Trust. In de familie grijpt men elke gelegenheid aan om gesprekspartners te herinneren aan de kathedraal van Lichfield met haar drie klokkentorens, aan de Triangular Lodge, aan de voormalige residentie van Churchill of aan het paleis dat koningin Victoria in 1847 op het eiland van Wight liet bouwen. Benno wijdt trouwens een hoofdstuk van zijn Een vage buitenlander aan dit immense Osborne House, in een proza dat een typisch evenwicht toont tussen beschrijvingen en historische context, anekdotes en prozaïsche details, humor en introspectie, toespelingen op dichters of op curiosa, het heen en weer wandelen tussen het min of meer verre verleden, het heden en de hypothetische toekomst… Vele huizen van schrijvers en andere persoonlijkheden heeft Barnard bezocht. De honderden eigendommen die als nationale schatten worden beschouwd omdat ze literatoren hebben gehuisvest, zetten hem ertoe aan uit te roepen: ‘Hoe wonderbaarlijk, die eerbied van de Britten voor hun letterkundige erfenis! Al die schrijvershuizen, al die bedevaartsoorden, verspreid over de Britse eilanden, die tezamen een soort Nationaal Literair Bewustzijn vormen. Waarom zetten ze hun dode dichters eigenlijk niet op?’ (2015: 165) Een andere fascinerende erfenis is die van de begraafplaatsen op het platteland, daar waar je zelfs een handvol dagen begraven zou willen worden. Als je naar dit soort plekken kijkt, krijg je de indruk dat de tijd in Engeland langzamer verstrijkt dan in andere contreien en dat de bevolking ‘een elders onvindbaar collectief historisch bewustzijn’ heeft. (2013: 246)

    benno barnard,poËzie,engelandDe auteur heeft ook zijn voorliefde voor de pub gedeeltelijk aan zijn vader te danken. Zijn evocaties van dit instituut, waar mensen vaak eten en bier drinken bij het haardvuur, veranderen vrij snel in een reeks uitweidingen over zijn favoriete onderwerpen. Een in 1667 herbouwde pub, met op de gevel een lijst van de vorsten die elkaar sinds die datum zijn opgevolgd, brengt de schrijver tot de uitspraak dat ‘het historische orgaan van de Engelsen’ op dit soort merkwaardigheden ‘reageert als het mannelijk lid op pornografie’ (2009: 59). Niet zonder heimwee treedt Barnard in de voetsporen van zijn vader en van zichzelf. ‘Aan tafel houdt Herinnering ernstige monologen, maar het gebeurt dat ik intussen met haar minder begaafde zuster Nostalgie in bed kruip, die een beetje hysterisch is opgemaakt, maar wel onweerstaanbaar blijft. Ze nodigt me in Londen uit, voor een rendez-vous in het Somerset House Hotel. Daar speelt mijn eigen film over de Restauratie van mijn peutertijd.’ (2009: 58) In 2006 keert hij terug naar het Londense hotel waar hij een halve eeuw eerder zijn tweede verjaardag vierde: ‘Ik kom hier blijkbaar een gouden bruiloft met mezelf vieren: ik ben vijftig jaar getrouwd met de Engelsman in mij.’ (2009: 60)

     

     

    Tussen poëzie en anglicanisme: een literair oeuvre in uitvoering

     

    Voor sommige kinderen van artiesten of beroemdheden is de erfenis moeilijk te dragen. Psychologen schieten te hulp. Ondanks de twijfels, de tragedies – Anna’s dood in 2016 – en de melancholie, geldt dit niet voor Benno Barnard. Voor hem kan psychologie alleen maar schadelijk zijn. Over alles wat hij zijn ouders verschuldigd is, toont hij zich vol dankbaarheid: ‘Drie weken voor zijn dood schreef ik een laatste brief aan mijn stervende vader: ‘‘Ondertussen weet ik dat ik, rijdend door jouw en mijn Engeland, Christopher en Anna altijd weer over Vroeger zal vertellen, want iedere reis bevat alle vroegere reizen, als de ui haar rokken, en zo’n reis maakt deel uit van ons gezamenlijke verhaal, dat lang voor onze geboorte begint… Ik schrijf je dit ook om nog maar eens te bevestigen wat een bijzondere jeugd ik heb gehad. Dat is meer dan een gelukkige jeugd. Die jeugd gaf mij ook een opdracht mee. De hele mythologie van ons romantische huis, de hobbits en trollen die achter het kasteel woonden, in het wortelstelsel van de oude loofbomen, de lange zomers in Engeland, de dierbare kinderboeken, de godsdienst als verhaal, het schildknaapbesef, ontleend aan The Once and Future King en De brief voor de koning… Ach, ik kan zo lang doorgaan. Jij en mama waren geweldige opvoeders en jullie wisten het zelf niet eens.’ (2013: 231)

    benno barnard,poËzie,engelandDe dichter ontkent geenszins dat hij schatplichtig is aan zijn schrijvende vader, wiens smaak en temperament een diepe indruk op hem hebben nagelaten. ‘Een schrijvende vader is veel vader,’ noteert hij in zijn relaas over Rye (2009: 171). In werkelijkheid lieten de verschillende facetten van Willem/Guillaume hem vrij om zich op literair gebied op zijn eigen manier te ontwikkelen. In de kunst gaat het niet zozeer om het imiteren van het werk van de bewonderde collega’s als wel om het grasduinen in hun creaties. Zelfs als de zoon het voorbeeld en het advies van zijn vader heeft gevolgd wanneer hij een literair dagboek begon bij te houden – allesbehalve een spuigat van intieme anekdotes – of door enkele gedichten te componeren die geworteld zijn in de Britse wereld, lijken de twee oeuvres niet echt op elkaar. Men leze het gedicht ‘Bakerloo’ van Van der Graft: ‘Straks daal je de trap van de Underground / af en je ogen zijn twee blauwe / treinen die van de zeekant komen…’ en het gedicht ‘De caissière’ van Benno: ‘Je auto kent de weg naar de supermarkt: bevroren / wacht de kudde bewusteloze beesten / op de parkeerplaats; binnen voel jij je verloren / als een werktuig dat zoekt naar zijn meester.’ Een vage buitenlander is een heel ander boek dan Papier als reisgenoot dat Willem dertig jaar eerder schreef naar aanleiding van zijn eenzame verblijven in Groot-Brittannië. Hoewel zo’n poëtisch relaas een bron van inspiratie kan zijn, gaat het hier voor de zoon vooral om een andere manier van reizen, niet meer in een dubbeldekker of achter het stuur, maar op zinnen en woorden geschreven door iemand anders.

    benno barnard,poËzie,engelandNadat hij zijn domineeschap had opgegeven, koos Willem Barnard, in Utrecht, ervoor zich aan te sluiten bij de Oud-Katholieke Kerk. Benjamin van zijn kant werd anglicaans in de volle zin van het woord. Dat ging niet van de ene op de andere dag. In zijn tienerjaren, na geboren en getogen te zijn geweest in de traditie van de Nederlandse Hervormde Kerk, verliet hij het geloof en bezocht nog alleen de Waalse, anglicaanse en Duitse kerken in Nederland, om zijn moeder een plezier te doen: bestond er immers een betere manier voor een jongeman om zijn kennis van het Frans, Engels en Duits te verbeteren? Na een lange periode van atheïsme viel zijn terugkeer naar het geloof aan het eind van de twintigste eeuw samen met het beleven van het vaderschap en het verlangen – gedeeld met zijn vrouw – om zoon Christopher te laten dopen. Paradoxaal genoeg is het anglicanisme ongetwijfeld een manier om zich nog Engelser te voelen in een land waar veel intellectuelen en een deel van de elite voor het katholicisme kiezen. Willem was al sinds zijn eerste bezoek aan Engeland gefascineerd door de rituelen van de High Church en het Canterbury Cathedral Choir. Benjamin is dus nog verder gegaan, ook al hangt hij G.K. Chestertons opvatting aan dat religie iets verschrikkelijks is, ‘een helaas onuitroeibare kracht in de mens, maar uiteindelijk is het christendom er het beste in geslaagd die kracht te bedwingen’. (2013: 160).

    benno barnard,poËzie,engelandDe keuze voor het anglicanisme is ook gelieerd aan een handvol bewonderde auteurs. Barnard wijdt trouwens fervente pagina’s aan Eliot, Auden en Yeats, met name in Mijn gedichtenschrift, een reeks essays die het werk en leven van tientallen dichters uit verschillende landen onder de loep neemt, variërend van Hadewijch tot János Lackfi en Jacques Brel. Elke tekst begint met een door de Nederlander gekozen gedicht, sommige door hemzelf vertaald. Natuurlijk herkent hij zich in veel opzichten in Eliot – toen Benno vijftien was, las zijn vader hem ‘Journey of the Magi’ voor, met een stem die hem evenzeer gevormd heeft als de verzen van Guillaume van der Graft –, een buitenlander die, in een poging om koste wat kost Brit te worden, zich bekeerde tot het anglicanisme. Hoewel Benjamin de terughoudendheid van de Amerikaan ten opzichte van vrouwen niet deelt, zijn er veel parallellen met zijn voorganger: ‘De kerk voedde dus zijn tijdsobsessie; maar de kerk bood hem ook een poëtische traditie, gerimpelde teksten, dat superieure Engels van de King James Version en het Book of Common Prayer, resonerend in zijn eigen werk, alsmede de hymnen van Herbert, van Isaac Watts, William Cowper, William Blake, en die hele zingzang van formules, die zo merkwaardige literatuur in vloeibare vorm, liturgie geheten, levende mythe.’ (2002: 70) Wat Auden betreft, beschouwt de Nederlander zijn ‘In Memory of W.B. Yeats’ als een van de grootste gedichten van de vorige eeuw: ‘He disappeared in the dead of winter…’ De laatste regels van ‘Church Going’ van Philip Larkin – een collega-dichter die Van der Graft persoonlijk kende – drukken voor hem de charme uit die elke oude kerk op het Engelse platteland op de geest kan uitoefenen. Voor Barnard heeft het anglicanisme – onlosmakelijk verbonden met het gedicht ‘Jerusalem’ van William Blake – een voordeel ten opzichte van de verschillende andere takken van het protestantisme en het katholicisme: het is een religieuze praktijk die zijn volgelingen nauwelijks heeft getraumatiseerd doordat het verstoken is van elke vorm van fanatisme. De aantrekkingskracht van de poëzie van de net genoemde auteurs wordt opgesmukt door de schoonheid van de liederen en muziek die vaak te horen zijn tijdens eucharistische diensten. Andere muziekwerken versterkten zijn overtuigingen, zoals King Arthur, or The British Worthy, Henry Purcells semi-opera gebaseerd op een libretto van John Dryden: ‘De gelukkige die een beetje Venus ooit de aria ‘‘Fairest Isle’’ heeft horen zingen, is sindsdien ongeneeslijk anglofiel, of anders is hij potdoof.’ (2014: 9)

    benno barnard,poËzie,engelandHoewel de schrijver zichzelf absoluut niet als een fanatieke gelovige beschouwt, wordt hij door velen, vanwege zijn geloof en sommige uitspraken, als een conservatief beschouwd. Van zijn kant stelt hij dat hij in plaats van utopische verwachtingen liever geworteld is in een religieuze en culturele traditie en in de herinnering, die veel minder gevaarlijk zijn dan bedrieglijke vooruitzichten. Als lezer van George Orwell, Chesterton, Edmund Burke en Roger Scruton definieert hij zichzelf eigenlijk ‘als een linkse conservatief – een wezen uit de categorie der fabeldieren, griffioenen, tweebenige paradoxen’. (2009: 154) Maar zijn interesse is natuurlijk veel breder dan het gedachtegoed van die als reactionaire bestempelde auteurs. Hij duikt regelmatig in het werk van tientallen historici, filosofen, wetenschappers, economen, theologen, reizigers, biografen, dagboek- en romanschrijvers om zijn Engelsheid te perfectioneren en om steeds meer van zijn favoriete kleur te houden, namelijk het rood van de Britse brievenbussen – zoals hij aan Marcel Proust toevertrouwt in een fictief interview (2013: 84) –, hetzelfde rood als dat van de dubbeldekker die twee of drie keer per dag stopt in Brede, tussen zijn cottage en de Sint-Joriskerk. ‘Laat ik rationeel blijven’, verzekert hij ons, op die half-serieuze, half-lichtvoetige toon die hij graag gebruikt om zijn standpunten te rechtvaardigen. ‘De Franse Verlichting heeft me de noodzaak van spot geleerd; de Engelse dichtkunst de behoefte nauwkeurig te formuleren. In mij is de Rede de onderkoning van God. Ik houd met alles rekening, tot de decimalen achter de komma beginnen te stotteren.’ (05/07/2023)

    Ook al is het leven in Engeland een cricketmatch ‘met de dood als umpire’ (22/07/2023), de dagen verlopen vaak met eenvoudig geluk in contact met ontwikkelde mensen vol humor. Daar in het plattelandse Brede kun je immers leuke gesprekken voeren over literatuur, muziek, geschiedenis, het koningshuis, kun je met buren het ritueel van de thee, een goede maaltijd en religieuze rituelen delen... Of, aan het einde van het diner, terwijl de laatste houtblokken in de open haard knisperen, gewoon voorouderlijke liederen zingen. En één keer per jaar Remembrance Sunday vieren in het hart van het dorp, bijvoorbeeld midden in de pandemie als alle bijeenkomsten verboden zijn. Toen bloeiden, tegen alle verwachtingen in, papieren klaprozen op veler borsten. Een bijzonder moment dat de dichter in taal omzet onder de titel ‘Private Richard Hodd † 18.9.1916’: ‘O, dit dorp zal / je nog wel wat gedenken, hoor, je hebt een graf, een gebed / op Veterans Day; heel Engeland een in memoriam.’

    benno barnard,poËzie,engelandWellicht geeft een citaat uit Een vage buitenlander beter de teneur weer van het werk van de schrijver dan welke poging tot exegese of parafrase dan ook, de samenvloeiingen die hij detecteert tussen verleden, heden en toekomst, tussen onvergankelijke poëzie en prozaïsch dagelijks leven, tussen wat hem inspireerde in Engeland een halve eeuw nadat hij er zijn eerste stappen zette en zijn allereerste woorden sprak: ‘God woont in Engeland – hij is zoals bekend een Brits staatsburger. Geen popster bezit zoveel huizen als hij, hij woont zo’n beetje in al die bakstenen tegelijk, hij is immers ubiquitous, alomtegenwoordig – dat is zo’n woord waarin de Engelse mond even Latijn begint te spreken. Maar het meest woont hij toch in een verlegen plattelandskerkje, omringd door een in slaap gevallen lijfwacht van grafstenen, waar het onbegrijpelijke leven zich tot het onvoorstelbare niet-leven verhoudt als het organische tot het anorganische, als hoog gras – dat zich heeft gevoed met vlees rond knoken die geen hond zich meer herinnert – tot stenen en woorden. Die laatste herinneren zich alle doden, omdat het geheim van de verlossing nu eenmaal de herinnering is – geen instituut houdt zich zo bezeten met de herinnering bezig als de kerk, of het moest de literatuur zijn.’ (2009: 117)

     

    Daniel Cunin

     

     

    Geraadpleegde literatuur

    Barnard, Benno, Uitgesteld paradijs. Amsterdam: De Arbeiderspers, 1987.

    Barnard, Benno, ‘Een Amerikaan tegen de klok in. Over Eliots Four Quartets’. Liter 5 (2002), 25, 62-74.

    Barnard, Benno, Het tongbotje. Gedichten 1981-2005. Amsterdam/Antwerpen: Atlas, 2005.

    Barnard, Benno, Een vage buitenlander. Amsterdam/Antwerpen: Atlas, 2009.

    Barnard, Benno, Dagboek van een landjonker. Voorjaar 2008-januari 2013. Amsterdam/Antwerpen: Atlas Contact, 2013.

    Barnard, Benno, ‘Arthur, koning van een erotisch eiland. Over King Arthur van Purcell’. In Van de Voorde, Tom (red.), The Space Between The Notes – Schrijvers over muziek / De la musique et des mots. Brussel: BOZAR, 2014, 9-10.

    Barnard, Benno, Mijn gedichtenschrift. Amsterdam/Antwerpen: Atlas Contact, 2015.

    Barnard, Benno, Zingen en creperen. Amsterdam/Antwerpen: Atlas Contact, 2019.

    Barnard, Benno, Vervangen minnaressen. Een inleiding tot de anglopedofilie. Kalmthout: De Carbolineum Pers, 2019.

    Barnard, Benno, « Geheugen, verzin », 19/04/2023, https://doorbraak.be/geheugen-verzin

    Barnard, Benno, « De mannetjeszanger. Dagboekaantekeningen (86) », 05/07/1923, https://doorbraak.be/de-mannetjeszanger

    Barnard, Benno, « O tafel, o bed. Dagboekaantekeningen (87) », 22/07/2023, https://doorbraak.be/o-tafel-o-bed

    Barnard, Benno, « Wat een feest. Dagboekaantekeningen (91) », 25/10/2023, https://doorbraak.be/wat-een-feest

    Barnard, Willem, Papier als reisgenoot. Aantekeningen onderweg in Engeland. Haarlem: Holland, 1975.

    Van der Graft, Guillaume, Verzamelde Gedichten. Baarn: De Prom, 1985.

     

     

    Deze tekst verscheen oorspronkelijk in het Benno Barnard Handboek (uitgeverij P, Leuven, 2024, p. 61-70, red Carl De Strycker, Matthieu Sergier & Yves T’Sjoen, met bijdragen van Benno Barnard, Huub Beurskens, Paul Demets, Luuk Gruwez, Arthur Hendrikx, Jooris van Hulle, Geert van Istendael, Matthieu Sergier, Elies Smeyers, Carl De Strycker, Yves T’Sjoen, Jan Vanriet en Andries Visagie.) naar aanleiding van de zeventigste verjaardag van de auteur. Met dank aan A.V. en M.v.d.B.

     


    Benno Barnard - Hoera! 70! - Schouwburg De Kern (21/11/24)

     

     

    Lien permanent Imprimer Catégories : Auteurs néerlandais 0 commentaire
  • La femme qui pisse

    Pin it!

     

     

    Lire une gravure de Rembrandt

     

    FemmeQuiPisse.jpg

     

    Sans avoir écrit le moindre roman, Benno Barnard (né en 1954) ajoute, avec chaque œuvre qu’il compose en tant que poète, essayiste, dramaturge et diariste, un chapitre à ce qu’il appelle son « roman généalogique ». L’histoire du continent européen ainsi que l’univers britannique occupent une place de choix dans ses ouvrages. Son dernier recueil, publié comme la plupart de ses livres par Atlas Contact, a paru en traduction française sous le titre Le Service de mariage.

     

    Dans ce recueil, Bennno Barnard contemple à travers les yeux de Rembrandt het pissende vrouwtje, gravure qui relève d’un diptyque que conserve la Rembrandthuis d’Amsterdam. Dans « Le banal comme condition du sublime », recension qu’il a consacrée au Service de mariage, Pierre Monastier relève à propos de la verdeur de certaines strophes : « Il y a une crudité étonnante dans ce recueil, de ‘‘pisser’’ et ‘‘lâcher un pet’’ au ‘‘refuge de putes décrépites’’. Cette grivoiserie apparemment provocatrice n’est que le seuil d’une réalité terrifiante, celle de la mort qui tisse une trame transversale pour constituer l’étoffe pleine du poème, à la fois vie et trépas, permanence et effondrement, souffle et cadavre, berceau et tombe. Benno Barnard semble composer un Tombeau poétique familial, dont ‘‘le service de mariage’’ serait le cœur mémoriel : ce quatrième cycle, qui a donné son titre au recueil, s’ouvre par une variation sur la rencontre amoureuse et s’achève par l’échec relatif de tout lyrisme à la lisière de la vieillesse. ‘‘Ça a commencé et ça a pris fin / dans les petites et les grandes heures, / voici longtemps, pas plus tard qu’hier. / […] Entre mes gênes et des ancêtres / au destin de pierre, dont j’ignorais tout, / et qui pourtant sont chez eux dans mes tics’’. »

     

    COUV-Service-de-mariage-Darras-recto-693x1024.jpg

     

     

    La femme qui pisse

     

     

    Ça presse. Tu t’accroupis au pied d’un saule,

    et hop, sans gêne, jupes relevées, tu pisses,

    chat dans une venelle, fredonnant de joie :

     

    les sous-vêtements n’ont pas encore été inventés.

    Moi qui dessine de façon à voir et dessine tout

    ce que je vois, vois ta nature. Moi, Rembrandt,

     

    je chéris (de même que Shakespeare et Mozart)

    le banal comme condition du sublime, disons,

    femme, le terre à terre de ton trou du cul. Voici

     

    qu’au bord d’un ru, dans mon songe, se brise

    la roue du carrosse qui porte une dame. Attente

    interminable, le serviteur est allé quérir du secours.

     

    Peu à peu l’envie se fait geignante ; la dame rougit,

    s’affaisse à l’abri du propice touffu – parachutiste pris

    sous une coulée de jupes –, urine, tourne presque de l’œil.

     

    Pas toi. Toi, tu pisses. Tu es libre. Lâches un pet.

    Et me vois, te délectant, sans une goutte de pudeur

    féminine, à regarder, à travers mes yeux, ta fente

     

    prononcée, les traits de ton jet, ton ventre à nu

    qui a expulsé dix, que dis-je, douze enfants,

    et d’où choit en ce moment un colombin doré

     

    sur le marchepied de Dieu… Allez, d’une poignée

    de feuilles, torche-toi. Redresse-toi vite avant que

    tu ne te fasses bolet anthropomorphe ! Ah, femme !

     

     

    Benno-MARCHE DE LA POESIE 2019.jpg

    Benno Barnard, Marché de la Poésie, Paris, 6 juin 2019 (photo Anna. V.) 

     

     

    le poème « Mots enterrés » lu par Jacques Bonnaffé (France Culture)

    le poème « Bob Dylan » lu par Jacques Bonnaffé (France Culture)

    le poème « Sur une tombe caduque » lu par Jacques Bonnaffé



    Benno Barnard, Le Service de mariage, traduction Daniel Cunin, Bègles, Le Castor Astral, 2019, « Les Passeurs d’Inuit ».

     

     

  • Ode à Personne

    Pin it!

     

     

    Benno Barnard

    à propos de Schwarze Flocken d’Anselm Kiefer

     

     

    benno barnard,paul celan,anselm kiefer,poésie,peinture,littérature,pays-bas,traduction

     

     

    ODE À PERSONNE

     

     

     

     

    Schwarze Flocken

     

     

    Schnee ist gefallen, lichtlos. Ein Mond

    ist es schon oder zwei, dass der Herbst unter mönchischer Kutte

    Botschaft brachte auch mir, ein Blatt aus ukrainischen Halden:

     

    ‘Denk, dass es wintert auch hier, zum tausendstenmal nun

    im Land, wo der breiteste Strom fliesst:

    Jaakobs himmlisches Blut, benedeiet von Äxten…

    O Eis von unirdischer Röte – es watet ihr Hetman mit allem

    Tross in die finsternden Sonnen… Kind, ach ein Tuch,

    mich zu hüllen darein, wenn es blinket von Helmen,

    wenn die Scholle, die rosige, birst, wenn schneeig stäubt das Gebein

    deines Vaters, unter den Hufen zerknirscht

    das Lied von der Zeder…

    Ein Tuch, ein Tüchlein nur schmal, dass ich wahre

    nun, da zu weinen du lernst, mir zur Seite

    die Enge der Welt, die nie grünt, mein Kind, deinem Kinde!’

     

    Blutete, Mutter, der Herbst mir hinweg, brannte der Schnee mich:

    sucht ich mein Herz, dass es weine, fand ich den Hauch, ach des Sommers,

    war er wie du. 

    Kam mir die Träne. Webt ich das Tüchlein.

     

    Paul Celan

     

     

     

     

     

    Flocons noirs

     

     

    La neige est tombée, éteinte. Voici une lune,

    voire deux, que l’automne dans sa bure de moine

    m’a apporté à moi aussi un message, une feuille des terrils d’Ukraine :

     

    « Songe qu’ici aussi il fait hiver, pour la millième fois

    dans le pays où coule le plus large des fleuves :

    sang céleste de Jacob, béni par des haches…

    Ô glace d’un rouge étranger à ce monde – son hetman le passe à gué avec toute sa

    troupe vers des soleils qui s’enténèbrent… Enfant, ah ! un linge

    dans lequel me draper quand les casques rutilent,

    quand le bloc de glace, rosissant, se fend, quand les os de ton père

    poudroient comme neige, se repent sous les sabots

    le chant du cèdre…

    Un linge, rien qu’un mouchoir, afin que j’y garde,

    maintenant que tu apprends à pleurer, près de moi

    l’exiguïté du monde qui jamais ne verdoie, mon enfant, pour ton enfant ! »

     

    Que n’a-t-il saigné, mère, l’automne en filant entre mes mains, que ne m’a-t-elle brûlé la neige :

    que n’ai-je cherché mon cœur, pour qu’il pleure, que n’ai-je trouvé le souffle, ah ! celui de l’été,

    il était comme toi.

    M’est venue la larme. Ai tissé le linge.

     

     

    benno barnard,paul celan,anselm kiefer,poésie,peinture,littérature,pays-bas,traductionDifficile d’écrire un poème plus allemand que celui-ci, tant pour ce qui relève des thèmes (la guerre, le mas- sacre des juifs, la mémoire) que de la forme, laquelle propose maintes inversions à la manière de poètes du XIXe siècle tels Hölderlin et Trakl. Un poème noir – noir comme la neige, noir, eh oui, comme le lait…

    Il faut dire qu’il a été composé par le poète de l’Holocauste, Paul Celan (1920-1970), un juif originaire de Czernowitz, aujourd’hui Tchernivtsi en Ukraine. Avant la guerre, la ville appartenait à la Roumanie, et avant encore à l’Empire austro-hongrois. Ce centre disparu de la culture juive d’expression allemande jouit de nos jours d’un statut mythique : une cité où les cochers, perchés sur le siège de leur fiacre, sifflotaient des arias, où l’on comptait plus de librairies que de boulangeries, où linge de table en lin et expériences modernistes offraient un contraste du meilleur goût.

    Je suis tombé sur ce poème au Musée des Beaux-Arts d’Anvers où il figurait sur une toile d’Anselm Kiefer. Ce peintre allemand est né la même année que l’Allemagne démocratique : 1945. Une coïncidence à laquelle je me permets de conférer une certaine signification, comme Kiefer lui-même d’ailleurs.

    Les toiles de Kiefer sont d’un format plus qu’imposant – vingt-deux d’entre elles remplissaient le rez-de-chaussée. Elles revêtent une part d’atrocité, à la fois sinistre, spectrale et funèbre. Devant cette débauche d’expressionnisme tonitruant, j’ai senti un léger frisson me parcourir. Difficile de peindre des toiles plus allemandes que celles-ci.

    À l’entrée, on remettait au visiteur une masse de papier regorgeant d’informations sur les œuvres exposées. Étrange de se dire qu’il n’est plus possible d’aborder l’art de notre temps par le simple regard ! D’aucuns avancent qu’au Moyen Âge, les gens comprenaient sans peine la symbolique toute silencieuse des peintures – la rose, l’oiseau en cage, la clé, le livre – et cela valait peut-être pour les plus instruits ; il en va bien autrement pour ce qui est de l’art contemporain, du moins pour ce qui est de Kiefer, en tout cas en ce qui me concerne quand bien même j’appartiens à la haute bohème. Les codes qu’il s’agit de maîtriser sont des noisettes récalcitrantes nécessitant le recours à un casse-noisettes.

    benno barnard,paul celan,anselm kiefer,poésie,peinture,littérature,pays-bas,traductionToutefois, j’ai compris d’em- blée – à supposer que « com- prendre » soit le terme requis – au moins un des tableaux : le bouleversant Schwarze Flocken (Flocons noirs), peint à partir du poème éponyme de Paul Celan. Dans ma main, la brochure me chuchotait de façon obligeante : « Un livre de plomb au milieu de la désolation d’un paysage enneigé. Un livre au contenu accablant : de ses pages s’échappent des phrases du poème ‘‘Flocons noirs’’ […] ».

    Le poème le plus célèbre de Celan sur l’Holocauste s’intitule « Fugue de mort ». Il s’ouvre par ces mots : « Schwarze Milch der Frühe wir trinken sie abends ». Le lait noir de l’aurore nous le buvons le soir… Le début de ce vers relève des métaphores modernistes qui, pareil à un chat, erraient dans les rues de Czernowitz. On la retrouve dans un poème d’une concitoyenne de Celan, Rose Ausländer. J’ai dit moderniste ? Trois siècles plus tôt, le poète néerlandais Constantijn Huygens (1596-1687) inventait une contradictio in adjecto similaire : « suie blanche » (wit roet) pour désigner la neige. Tel aurait d’ailleurs pu être le titre du poème comme celui du tableau.

    Sur ce dernier, les vers sont peints dans la neige, vers le point de fuite, au pied de « ceps de vigne abîmés », d’ « interminables rangées de signes commémoratifs dans des cimetières militaires »,  de «  runes », ou encore de ce que tout un chacun souhaite s’imaginer – les trois, il me semble. De longues rangées de vignes funèbres, et au centre le lourd livre qui contient le poème de Celan. Je l’ai reconnu, et bien qu’il ne figure pas dans son intégralité sur la toile, la perspective suggère qu’il en est tout de même ainsi.

    Je suis resté là à regarder ce tableau jusqu’à ce que les yeux me brûlent. Cette œuvre accrochée au mur : une gifle en pleine figure, une scène de crucifixion sans corps, une ode à Personne.

    La mère réclame ein Tuch, un drap, un linge, un mouchoir, une toile. Ce mot aurait-il incité Anselm Kiefer à réaliser sa propre toile ? Paul Celan – hanté par ses souvenirs, il devait se suicider à Paris vingt-cinq ans après la fin de la guerre –, aurait-il amené le peintre allemand, par l’équivoque de ce terme, à tisser une toile pour sa mère disparue ?

    Les parents de Celan sont morts en 1942 dans le camp d’internement de Michailovka en Transnistrie (actuelle Ukraine).

    M’est venue la larme.

      

    Benno Barnard

     

     

    traduction du poème et du texte : Daniel Cunin

     

     

     

    benno barnard,paul celan,anselm kiefer,poésie,peinture,littérature,pays-bas,traduction

    Benno Barnard est l’auteur de : Le Naufragé, recueil de poèmes traduit du néerlandais par Marnix Vincent,  Le Castor astral, 2003 (édition bilingue) ; Fragments d’un siècle. Une auto- biographie généalogique, traduit du néerlandais par Monique Nagielkopf, Le Castor Astral, 2005 ; La Créature : monologue (théâtre), traduit du néerlan- dais par Marnix Vincent, Le Castor astral, 2007.

    Le texte original néerlandais a paru le 20 février 2011 dans l’hebdomadaire Knack, la version française dans la série « Cris et chuchotements » du mensuel Pastoralia (octobre 2014). Merci à Anne-Françoise pour la relecture de la version française du poème.

     

     

     

  • Un poème, un livre – Benno Barnard

    Pin it!

     

     

    LANGUE MATERNELLE

     

     

    BennoNaufragé.png

    Benno Barnard, Le Naufragé,

    traduit du néerlandais par Marnix Vincent,

    Bordeaux, Le Castor astral, 2003

    (couverture : dessin de Philippe Roux).

     

     

    De langue néerlandaise, originaire des Pays-Bas mais vivant en Belgique, Benno Barnard a appris l'hébreu avec son père, parle anglais avec son épouse américaine et s’exprime couramment en français. Ce contexte culturel et historique paradoxal confère à son œuvre une tension particulière. Remarquables par leur musicalité et leur impressionnante virtuosité technique, ses poèmes, souvent longs et réunis en cycles, posent essen- tiellement la question de l’identité de l’Européen après la Seconde Guerre mondiale. Écrit à Anvers, « Langue maternelle » est à la fois un hommage à la mère disparue et à la langue maternelle.

     

     

    MOEDERTAAL

    In memoriam Christina Van Malde (1919-1995)

     

     

    U hebt het witte gezicht van de melk

    die ik dronk in het huis aan de Amstel

    waar ik geboren ben. (Zeker paste Parijs u

    nog in de lente, maar de zomer barstte uit

    uw deux-pièces, het werd november; en nu

    vulden regen en schemering de ruit:

    een negentiende eeuw legde haar blanke hand

    op mijn leven.) Mama, ik weet het wel,

    ik was een boze bloem met een roze kelk

    en ik ben niet veranderd. Ik ben iemand, niemand,

    Nederland.

    En nog altijd zuigt mijn grote mond

    op de consonant die ik zo lekker vond,

    nog altijd is mijn oudste klinker een en al verbazing

    over mijn gulzigheid en mijn verzadiging.

    Ik zal mijn hele leven melk hebben gegeten.

     

    U herinnert mij aan dingen die ik nooit geweten heb.

    U maakt rijmpjes, zoals vroeger, en vangt mij in het web

    van Sebastiaan.

    Vandaag was u weer mijn gouvernante met het knotje:

    vandaag hebben we redelijkheid, zedelijkheid,

    de vlucht der vogels en een beetje God gedaan.

     

    Pas hier in Antwerpen ben ik van u gaan houden

    als een verloofde met blauw geslagen ogen

    en het hart van een leeuwin. Vaak zit u aan de bar

    te babbelen, maar zijn uw naakte benen in elkaar

    verstrengeld

    om het kleine roofdier te beschermen… Ik slik

    uw diftongen als ouwels en noem u Lieve,

    want iemand moet u zonder ironie zo noemen;

    ik neem u

    mee naar huis en hoor in mijn slaap uw onzekere hakken

    op de glanzende honingraat van de kasseien.

     

    U bent Katinka genoemd door mijn latere vader.

    U bent mijn moeder die niet naar mij luistert,

    maar praat dat het gedrukt staat op mijn muren.

    O dode moeder,

    morgen is er weer een nacht waarin ik opschrijf:

     

    ik ben niet alleen van mijzelf.

     


    podcast

     

     

    LANGUE MATERNELLE

    In memoriam Christina Van Malde (1919-1995)

     

     

    Vous avez le blanc visage du lait

    que j’ai bu dans la maison de l’Amstel

    où je suis né. (Oui, Paris vous allait encore

    au printemps, mais l’été débordait

    de votre deux-pièces, et ce fut novembre ;

    et la pluie et le crépuscule remplirent

    la vitre : un XIXe siècle posa sa pâle

    main sur ma vie.) Maman, je sais bien,

    j’étais une fleur rebelle au calice rose

    et je n’ai pas changé. Je suis quelqu’un, personne,

    homme du Bas-Pays.

    Grande gueule, toujours et encore je suce

    la consonne que je trouvais si délicieuse,

    toujours et encore ma plus ancienne voyelle s’émerveille

    de ma voracité, de ma satiété.

    Toute ma vie j’aurai mangé du lait.

     

    Vous me rappelez des choses que je n’ai jamais sues.

    Vous faites des vers, comme jadis, et m’attirez

    dans la toile de la chanson.

    Aujourd’hui vous étiez à nouveau ma gouvernante

    avec son chignon : aujourd’hui nous avons fait

    la rationalité, la moralité, le vol des oiseaux et Dieu, un peu.

     

    Je n’ai commencé à vous aimer qu’ici à Anvers

    comme une fiancée aux yeux meurtris, bleuis,

    et au cœur de lionne. Souvent, au bar,

    vous bavardez, mais vos jambes nues sont

    entrelacées

    afin de protéger le petit fauve… J’avale

    vos diphtongues comme des hosties et vous appelle Chérie,

    car quelqu’un doit vous appeler ainsi sans ironie ;

    je vous emmène

    à la maison et dans mon sommeil j’entends

    vos talons incertains sur les losanges luisants des pavés.

     

    Katinka, c’est le nom que vous donna mon nouveau père.

    Vous êtes ma mère qui ne m’écoutez pas

    mais qui parlez à en imprimer mes murs.

    Ô mère morte,

    demain viendra une autre nuit où je noterai :

     

    je n’appartiens pas qu’à moi.

     

    trad. M. Vincent 

     

     

    BennoSiècle.png« Ici, plus d’émotions restreintes jouées sur une portée parcimonieuse, mais une respiration plus large, une interrogation métaphysique plus audacieuse à travers un vers librement rythmé, gorgé d'assonances, cellule en expansion de poèmes plus longs (et parfois de cycles de poèmes...) où se mêlent des séquences narratives ainsi qu’une méditation en saccades qui ne reculera ni devant l’émotion forte, ni devant l’image chargée sinon ‘‘choquante’’. Surgissent ainsi, au cœur des poèmes du Naufragé, des personnages et des lieux précis, très belges à vrai dire : des poètes se rencontrent à Watou (en Flandre-Occidentale), un amour déchirant est vécu à Bruxelles, on capte conversations et gestes à Anvers. Tout y est contemporain mais habité d’une nostalgie, d’une mémoire – heureuse ou torturante – qui travaille ou bouleverse les protagonistes. À l’évidence, les grandes références du poète Benno Barnard sont anglo-saxonnes, Rimbaud et Apollinaire dussent-ils émettre, çà et là, benno barnard,poésie,traduction,jacques darras,belgique,pays-bas,marnix vincentquelques signes. On songe moins aux Cantos d’Ezra Pound qu’à une suite poétique qui campe la vie de toute une ville tel le Paterson de W.C. Williams (la ville dont l’atmosphère imprègne la plupart des poèmes-séquences du Naufragé s’appelle An- vers...) ou aux longues compositions élégiaques, avec reprises fuguées, de T.S. Eliot (Mercredi des cendres) ou de W.B. Yeats (La Tour).

     

    BennoBelgie.jpg« Le Naufragé, solide cycle de sept poèmes dramatiques et incantatoires qui donne son titre à l’ensemble du livre, met en scène les rencontres, les errances et les propos alternés d’un ‘‘je’’ englué dans une passion malheureuse et d’un marin originaire des Îles Canaries, échoué à Anvers, et appelé Garcia. À l’origine, ce long poème fut écrit en marge de tableaux du peintre Jan Vanriet qui se référaient à l’Évangile de saint Jean. De fait, les allusions à cet évangile du Verbe abondent dans le poème : le Jourdain y devient l’Escaut et Garcia se profile à la fois comme un Christ et comme un nouvel Ulysse errant dans une ville tout à la fois juive, chrétienne et païenne… Dans ce tourbillon, le lecteur se met peu à peu à habiter et à vivre les émotions et les rêveries des ‘‘personnages’’. C’est avec le ‘‘je’’ du poème qu'il s’adressera à Garcia et qu’il l’écoutera ; c’est avec le même ‘‘je’’ que le lecteur, après la mort du Christ-Ulysse, parlera directement à la femme aimée et bafouée, présente en filigrane dès le début du cycle. De cette BennoAntho.pngmanière, le ‘‘naufragé’’ du titre concerne au bout du compte tous les acteurs impliqués dans l’écriture (et dans la lecture) de ce long cycle de poèmes composé avec doigté et sur un ton vibrant qui ne faiblit pas… » (Frans De Haes, « Benno Barnard, une voie singulière », Septentrion, 2003, n° 2, p. 81).

     

     

     

    Les couvertures

     

    Benno Barnard, Fragments d’un siècle. Une autobiographie généalogique, traduit du néerlandais par Monique Nagielkopf, Bordeaux, Le Castor Astral, 2005. 

    Benno Barnard, La Créature : monologue (théâtre), traduit du néerlandais par Marnix Vincent, Bordeaux, Le Castor astral, 2007.

    Jacques Darras, Geef mij maar België ! Moi, j’aime la Belgique !, préface de Geert van Istendael, traduction de Benno Barnard, Louvain, P., 2012 (édition bilingue).

    Ceci n’est pas une poésie. Een Belgisch-Franstalige ANTHOLOGIE belge francophone, Amsterdam/ Antwerpen, Atlas, 2005 (Benno Barnard a collaboré à la traduction de cette anthologie qui couvre 150 ans de poésie belge francophone).