Ok

En poursuivant votre navigation sur ce site, vous acceptez l'utilisation de cookies. Ces derniers assurent le bon fonctionnement de nos services. En savoir plus.

flandres-hollande - Page 2

  • BENNO BARNARD HANDBOEK

    Pin it!

     

    Niks geen vage buitenlander

    De anglofilie volgens Benno Barnard

     

    benno barnard,poËzie,engeland

     

     

    God heeft van mij een schrijver gemaakt en de duivel een Nederlander.

    Benno Barnard, Dagboek van een landjonker, motto

     

     

     

    Uitgesteld paradijs is de titel van een prozabundel van Benno Barnard. De meeste essays en beschouwingen in het boek gaan over België, het eerste buitenland waar de Nederlandse schrijver zich voor lange tijd vestigde. In 1987, toen het gepubliceerd werd, woonde hij al meer dan tien jaar over de grens, nu eens in Brussel, dan weer in Antwerpen. Eind 2015, bijna dertig jaar later, kon de Amsterdammer zeggen dat hij eindelijk minstens één voet in het paradijs had gezet. Hij had immers zijn diepste verlangen vervuld door met zijn gezin naar het Engelse platteland te verhuizen om voortaan te wonen in een cottage uit 1665, midden in het groene, heuvelachtige dorp Brede in East Sussex. Historisch gezien is dat een gemeente met wellicht minder aanzien dan de nabijgelegen steden Rye of Hastings. Maar zijn huidige woonplaats is toch ooit een oase van rust geweest voor de Amerikaanse schrijver Stephen Crane en de beeldhouwer Clare Sheridan, een volle nicht van Winston Churchill, wier prachtige, lange houten Maagd met Kind nog steeds te bewonderen is in de plaatselijke kerk. Het dorp is bovendien de geboorteplaats van de componist Florence Aylward en van de fotograaf F. Douglas Miller.

     

     

    Eén voet in het paradijs

     

    benno barnard,poËzie,engelandDe schrijver is teruggekeerd naar een betoverend bestaan, ver weg van de stad, net als toen hij als kind en tiener in de provincie Gelderland opgroeide. Ver weg ook van het nogal vijandige, grauwe Vlaamse platteland waar hij zijn domicilie had gekozen voordat hij voorgoed het Kanaal overstak. Zijn paradijs bestaat uit zeer oude bakstenen en een ruim huis: ‘Iedereen in mijn omgeving wil kleiner gaan wonen, tot zijn kist overblijft, maar ik wil juist een groter huis, al was het maar om de Engelse bibliotheek van mijn vader kwijt te kunnen.’ (2013: 205).

    Van jongs af aan onderhield Benno nauwe banden met het Verenigd Koninkrijk, Engeland in het bijzonder. Hij reisde er vaak heen en hij dook er al op in zijn kinderwagen in Barry (Wales, april-oktober 1956) en in het Somerset House Hotel, 6 Dorset Square, Londen (eind november-begin december 1956). Zijn koffer zette hij nadien neer in Somerset toen hij twaalf was, in Cambridge Road in Plymouth tijdens zijn studententijd, en in Rye in de periode 2005-2006. Op een avond spreekt de dagboekschrijver zijn bagage toe om zijn vreugde te delen over het naderende vertrek naar Groot-Brittannië: ‘Ik vertel mijn koffer waarom ik hem pak: ‘‘Morgen gaan we naar Engeland, jij en ik… en Joy…’’’ (2013: 321).

    Zoals de romancier, dichter en essayist Eddy du Perron zichzelf een atavistische Fransman noemde, zo definieerde Barnard zichzelf van jongs af aan als een atavistische Engelsman. Hij is beslist minder dol op Frankrijk dan op het Verenigd Koninkrijk. Zijn genegenheid voor de Galliërs is over het algemeen getint met een nogal Britse ironie: ‘De Fransen… wat moet je met de Fransen, behalve je Frans oefenen?’ (2013: 79). Niettemin voelt hij een sterke band met Marianne. Wat betreft zijn geboorteland, dat hij lang geleden vaarwel heeft gezegd, geeft hij toe dat voetbal het enige aspect van het menselijk leven is ‘waarin ik me absoluut Nederlands voel’. (2013: 28). Hieraan kan een levenslange loyaliteit aan zijn moedertaal worden toegevoegd, een taal die, ondanks zijn verering voor het Engels, niets moet onderdoen voor andere talen.

    benno barnard,poËzie,engelandDe titel van zijn werk Een vage buitenlander verwijst naar een passage uit English Hours van de oude buurman Henry James – de Amerikaan heeft zoals bekend het laatste decennium van zijn leven doorgebracht in Lamb House (foto) in Rye, enkele miles verderop –: ‘I am not sure indeed that in the excess of his reaction he is not tempted to accuse his English neighbours of being impenetrable and uninspired, to affirm that they do not half discern their good fortune, and that it takes passionate pilgrims, vague aliens, and other disinherited persons to appreciate the “points” of this admirable country.’ Het boek van Barnard gaat over het jaar dat het gezin in Rye resideerde: Anna, de geadopteerde dochter, Christopher, de uitstekend voetballende zoon, de Amerikaanse vrouw Deanne – ‘Joy’ in de dagboeken – en vader en echtgenoot Benjamin, die sinds zijn kindertijd met tegenzin Benno wordt genoemd. De auteur werd door een Vlaams weekblad gevraagd om in dit charmante stadje – waarvan Antoon van Dyck enkele tekeningen heeft gemaakt – te verblijven om Britse impressies te noteren.

    Barnard heeft de genealogische autobiografie tot een specialiteit gemaakt. Die schrijft hij op basis van de mythes die hij sinds zijn jeugd heeft gecreëerd – vaak in het kielzog van zijn vader; de 250 pagina’s van Een vage buitenlander vormen een prachtige illustratie van zijn verteltechniek. En van zijn credo: ‘Alle kunst is immers kunstmatig; kunst is wat zou kunnen zijn.’ (2013: 193) Op tal van plekken in zijn geadopteerde vaderland verankert hij zijn bestaan hier op aarde in een verleden dat teruggaat tot het begin der tijden, terwijl hij verhalen en anekdotes uit verschillende tijdperken met elkaar verbindt, sommige nog niet beleefd, die samen uiteindelijk het relaas van zijn eigen leven vormen. Hij stapt naadloos over van het huidige moment naar een episode uit het verleden of een volstrekt gefantaseerde toekomst, alsof ieder feit altijd deel uitmaakt van het heden. Zodoende, zoals J.W. Dunne in An Experiment with Time (1927), geeft hij de indruk dat alle gebeurtenissen in het leven tegelijkertijd plaatsvinden.

    Het jaar in Rye was ook het jaar waarin de schrijver verliefd werd op het landschap langs de Brede, de rivier die zijn naam aan het dorp gaf waar de Barnards zich een decennium later zouden vestigen. Sinds lang heeft Benno heimwee naar ongerepte landschappen, de landschappen die nog niet zijn verminkt door de industriële revolutie, de landschappen waarin William Blake en John Constable zich als kunstenaars hebben kunnen ontplooien: ‘Het Engelse platteland is in mijn ogen één groot Wind in the Willows.’ (2013: 207)

    Om de bijna viscerale gehechtheid van de essayist en dichter aan de archipel te begrijpen, moeten we de voetsporen volgen van zijn vader, Willem Barnard, predikant en theoloog, in de literatuur beter bekend onder zijn pseudoniem Guillaume van der Graft.

     

    benno barnard,poËzie,engeland

     Antoon van Dyck, St. Mary's Church, Rye

     

     

    Een rijke nalatenschap

     

    Barnards toekomstige ouders raakten in de ban van Engeland zodra ze er voor het eerst kwamen (in 1948 en 1949). Willem keerde er zo snel mogelijk terug. In 1956, dankzij een studiebeurs, verbleef de jonge vader een half jaar in het Verenigd Koninkrijk (Barry, Wales) met zijn vrouw, Christina van Malde – roepnaam Tinka –, hun dochter Renata en de peuter Benjamin. In november van dat jaar, kort voor Benno’s tweede verjaardag, sloeg de USSR de Hongaarse revolutie neer. Nadat hun stad Rotterdam in mei 1940 was weggevaagd door nazi-bommen, vreesde het echtpaar een nieuwe oorlog en wilden aan de dreiging ontsnappen. Amper terug in Nederland staken ze het Kanaal opnieuw over, dit keer om hun toevlucht te zoeken in een Londens hotel. Benjamin heeft dus min of meer leren lopen op Engelse grond. Veel later, in een van de delen van zijn dagboek, stelt hij zich voor dat deze vroege ervaringen hem een zekere nostalgie hebben gegeven: voor de plaatselijke kiezelstranden, voor Clifton Street 52 in Barry, voor de kerkkoren, voor de poëzie… (2019: 27-28)

    benno barnard,poËzie,engelandZijn vroegste herinnering stamt ook uit de periode van de agressie van Nikita Chroesjtsjov, namelijk die van een imposante zwarte locomotief waarvan de stoom een station vulde, een beeld waaruit hij een deel van het gedicht ‘De stoomtrein’ putte. (2023: 228) Uit de laatste regel spreekt de betovering die Engeland op de auteur uitoefent; er is sprake van ‘een enkele reis’, alsof hij sinds zijn eerste bezoek aan het eiland nooit is weggeweest. Maar in een ander deel van Barnards werk is er sprake van een tweede ‘eerste’ herinnering, een scène die zich afspeelt in Barry: ‘Mijn oudste herinnering is een waaiend hemd, dat toebehoord moet hebben aan de vader van een kind uit de buurt. Er hoort een Engelse vrouwenstem bij, die ‘‘Now eat your tea, Ben!’’ zegt: dat zal Mrs Hood zijn, die mijn zusje en mij leert hoe je in Engeland je thee eet, want thee is veel meer dan een vloeistof voor Britten met een maagkwaal. […] Hoewel rijk aan mythische associaties en druipend van de kitsch, was mijn vroege kindertijd er in werkelijkheid een van keurig geldtekort. Ik haal het hemd van de waslijn en trek het voorzichtig aan. Het past me.’ (2013: 243-244) De Nederlander aarzelt niet om na verloop van tijd de tinten van zijn herinneringen te nuanceren en aan te passen aan zijn gemoedstoestand, waardoor de legende in wording, die zijn schrijverschap in zekere zin is, nog grotere proporties krijgt. Soms lijkt hij zelfs zijn verleden te herleven in de hoedanigheid van een van de geesten die rondspoken in sommige oude huizen in Sussex of in de vijf eeuwen oude pub van het geliefde Rye.

    Hoewel Tinka en Willem elke zomer met hun kroost terugkeerden naar Engeland – de kleine Marieke had het gezin gecompleteerd – definieerde Willem zichzelf niet als een anglofiel: hij gaf de voorkeur aan de term ‘angloseksueel’, zo geëlektriseerd was hij door dit land. Ook al is het voor een buitenlander, naar zijn mening, niet altijd gemakkelijk om met de Engelsheid overweg te kunnen: ‘Het blijft een opmerkelijk volk, met zijn Latijnse precisie, zijn Keltische verbeeldingskracht, plus een dosis boerenverstand van Saksische oorsprong.’ (2009: 107). Willem/Guillaume anticipeerde op zijn enige zoon door een fictieve stamboom te ontwikkelen waarin de mannelijke lijn ontzettend graag wilde geloven: de familie zou afstammen van een schildknaap Barnard. Het begon allemaal met een gravure die de dominee in 1969 meebracht uit County Durham waarop Barnard Castle staat afgebeeld, de ruïnes van een middeleeuws kasteel. Natuurlijk gaan de Barnards niet zo ver dat ze zichzelf gaan vergelijken met de stadhouder Willem III, die koning van Engeland, Ierland en Schotland werd (2009: 55-56; 175-207). Maar van moederskant echter, beweert Benno, zouden ze van Richard Leeuwenhart zelf stammen, zij het niet in een volledig rechte lijn (19/04/2023).

     

    benno barnard,poËzie,engeland

    Barnard Castle

     

     

    Het instinct van de verzamelaar

     

    Van de vader heeft de zoon een intellectuele, spirituele, culturele en zelfs ‘landschappelijke’ erfenis ontvangen, namelijk een fascinatie voor Engelse romans, vooral die voor jonge lezers; een onvoorwaardelijke liefde voor de poëzie van de anglicaanse drie-eenheid T.S. Eliot (die Guillaume ooit in Londen heeft ontmoet), W.H. Auden en W.B. Yeats, alsook voor de metafysische dichters, te beginnen met John Donne; en een echte passie voor vele andere auteurs, kunstenaars, riten, tradities, symbolische plaatsen, gebouwen en landelijke gebieden in verschillende graafschappen… Het eerste Engelse boek dat indruk maakte op de kleine Benno was The Jack and Jill Book 1957, een geïllustreerd album dat hij, zo vertelt hij, cadeau kreeg voor zijn tweede verjaardag in het Somerset House Hotel in Londen. Zijn moeder las het hem voor in het Engels en vertaalde elke zin naar het Nederlands.

    Hoewel hij zich graag omringt met Engelse gravures en allerlei bibelots, is de balling vooral bezig met het koesteren en geleidelijk aanvullen van de collectie kinder- en jeugdboeken die Willem hem heeft nagelaten. ‘Veel Engelse kinderliteratuur is ‘‘escapistisch’’: tijdreizen, tovenarij, de vlucht in verzonnen middeleeuwen. Nu begrijp ik opeens waarom ik zowel Engelse kinderboeken als modernistische poëzie verzamel. Fundamenteel doet C.S. Lewis in The Magician’s Nephew niets anders dan T.S. Eliot in The Waste Land.’ (2013: 159)

    benno barnard,poËzie,engelandIn een bibliofiele uitgave, verrijkt met foto’s genomen door zijn zoon Christopher, presenteert en becommentarieert de Benjamin enkele van deze boekdelen en rijkgekleurde stofomslagen. De ondertitel van het boekje, Een inleiding tot de anglopedofilie, behoeft geen uitleg. Niet alleen breidt hij de collectie geleidelijk aan uit, maar hij herleest ook met plezier enkele van de romans in kwestie, onder andere The Warden’s Niece (1957) van Gillian Avery, een van zijn negen favoriete titels. Zijn verzamelinstinct – verzamelen is ‘een manier om de dood een loer te draaien’ (2013: 156) – wordt evenzeer aangewakkerd wanneer hij een visitekaartje opraapt van ‘de belangrijkste modernist van de Engelse taal’ (2015: 15), T.S. Eliot, waarop de Amerikaan een paar woorden voor Papa Willem heeft gekrabbeld.

    Het is geen toeval dat, via Hilda Lewis’ The Ship that Flew (1939), jeugdromans (in dit geval een Oxford Children’s Modern Classic) aanwezig zijn vanaf de allereerste regel van Afscheid van de handkus, de enige roman die Barnard tot nu toe heeft gepubliceerd. Hoewel het verhaal in essentie over een van zijn terugkerende thema’s gaat, gehuld in nostalgie – het verdwijnen van de multiculturele samenleving van het Oostenrijks-Hongaarse Rijk aan het begin van de twintigste eeuw, een omwenteling die onlosmakelijk verbonden is met het lot van de Joodse bevolking in de landen in kwestie –, is Engeland aanwezig op de achtergrond dankzij de universiteitsstad Oxford.

    Nog een laatste woord over de anglopedofilie van de schrijver: hij stelt daar een vorm van – eveneens kuise, zullen we maar zeggen – gerontofilie tegenover. Want verzamelt hij niet ook Oude Engelse Dames? Buren met wie hij graag een praatje maakt, verfijnde vrouwen die hem thuis thee aanbieden, en niet te vergeten de weduwen die eeuwenoude huizen bezitten en hun deuren openen voor de nooit uitgekeken Hollander…

    Behalve een collectie kinder- en jeugdliteratuur liet Willem zijn zoon ook een hele reeks reisgidsen over Engelse graafschappen na, en soms reist Benjamin met een van deze boeken uit de jaren 30 of 40 van de vorige eeuw in zijn bagage. Hij rijdt vaak terug naar plaatsen en gebouwen waar zijn vader hem heeft rondgeleid. In diens gezelschap heeft hij, het mag nu duidelijk zijn, een onvoorwaardelijke passie ontwikkeld voor het verleden van Groot-Brittannië. Vooral voor de architectonische schatten die bewaard zijn gebleven en de geweldige tuinen met hun verrassende bloemen en boomsoorten. Natuurlijk zijn de Barnards lid van de National Trust. In de familie grijpt men elke gelegenheid aan om gesprekspartners te herinneren aan de kathedraal van Lichfield met haar drie klokkentorens, aan de Triangular Lodge, aan de voormalige residentie van Churchill of aan het paleis dat koningin Victoria in 1847 op het eiland van Wight liet bouwen. Benno wijdt trouwens een hoofdstuk van zijn Een vage buitenlander aan dit immense Osborne House, in een proza dat een typisch evenwicht toont tussen beschrijvingen en historische context, anekdotes en prozaïsche details, humor en introspectie, toespelingen op dichters of op curiosa, het heen en weer wandelen tussen het min of meer verre verleden, het heden en de hypothetische toekomst… Vele huizen van schrijvers en andere persoonlijkheden heeft Barnard bezocht. De honderden eigendommen die als nationale schatten worden beschouwd omdat ze literatoren hebben gehuisvest, zetten hem ertoe aan uit te roepen: ‘Hoe wonderbaarlijk, die eerbied van de Britten voor hun letterkundige erfenis! Al die schrijvershuizen, al die bedevaartsoorden, verspreid over de Britse eilanden, die tezamen een soort Nationaal Literair Bewustzijn vormen. Waarom zetten ze hun dode dichters eigenlijk niet op?’ (2015: 165) Een andere fascinerende erfenis is die van de begraafplaatsen op het platteland, daar waar je zelfs een handvol dagen begraven zou willen worden. Als je naar dit soort plekken kijkt, krijg je de indruk dat de tijd in Engeland langzamer verstrijkt dan in andere contreien en dat de bevolking ‘een elders onvindbaar collectief historisch bewustzijn’ heeft. (2013: 246)

    benno barnard,poËzie,engelandDe auteur heeft ook zijn voorliefde voor de pub gedeeltelijk aan zijn vader te danken. Zijn evocaties van dit instituut, waar mensen vaak eten en bier drinken bij het haardvuur, veranderen vrij snel in een reeks uitweidingen over zijn favoriete onderwerpen. Een in 1667 herbouwde pub, met op de gevel een lijst van de vorsten die elkaar sinds die datum zijn opgevolgd, brengt de schrijver tot de uitspraak dat ‘het historische orgaan van de Engelsen’ op dit soort merkwaardigheden ‘reageert als het mannelijk lid op pornografie’ (2009: 59). Niet zonder heimwee treedt Barnard in de voetsporen van zijn vader en van zichzelf. ‘Aan tafel houdt Herinnering ernstige monologen, maar het gebeurt dat ik intussen met haar minder begaafde zuster Nostalgie in bed kruip, die een beetje hysterisch is opgemaakt, maar wel onweerstaanbaar blijft. Ze nodigt me in Londen uit, voor een rendez-vous in het Somerset House Hotel. Daar speelt mijn eigen film over de Restauratie van mijn peutertijd.’ (2009: 58) In 2006 keert hij terug naar het Londense hotel waar hij een halve eeuw eerder zijn tweede verjaardag vierde: ‘Ik kom hier blijkbaar een gouden bruiloft met mezelf vieren: ik ben vijftig jaar getrouwd met de Engelsman in mij.’ (2009: 60)

     

     

    Tussen poëzie en anglicanisme: een literair oeuvre in uitvoering

     

    Voor sommige kinderen van artiesten of beroemdheden is de erfenis moeilijk te dragen. Psychologen schieten te hulp. Ondanks de twijfels, de tragedies – Anna’s dood in 2016 – en de melancholie, geldt dit niet voor Benno Barnard. Voor hem kan psychologie alleen maar schadelijk zijn. Over alles wat hij zijn ouders verschuldigd is, toont hij zich vol dankbaarheid: ‘Drie weken voor zijn dood schreef ik een laatste brief aan mijn stervende vader: ‘‘Ondertussen weet ik dat ik, rijdend door jouw en mijn Engeland, Christopher en Anna altijd weer over Vroeger zal vertellen, want iedere reis bevat alle vroegere reizen, als de ui haar rokken, en zo’n reis maakt deel uit van ons gezamenlijke verhaal, dat lang voor onze geboorte begint… Ik schrijf je dit ook om nog maar eens te bevestigen wat een bijzondere jeugd ik heb gehad. Dat is meer dan een gelukkige jeugd. Die jeugd gaf mij ook een opdracht mee. De hele mythologie van ons romantische huis, de hobbits en trollen die achter het kasteel woonden, in het wortelstelsel van de oude loofbomen, de lange zomers in Engeland, de dierbare kinderboeken, de godsdienst als verhaal, het schildknaapbesef, ontleend aan The Once and Future King en De brief voor de koning… Ach, ik kan zo lang doorgaan. Jij en mama waren geweldige opvoeders en jullie wisten het zelf niet eens.’ (2013: 231)

    benno barnard,poËzie,engelandDe dichter ontkent geenszins dat hij schatplichtig is aan zijn schrijvende vader, wiens smaak en temperament een diepe indruk op hem hebben nagelaten. ‘Een schrijvende vader is veel vader,’ noteert hij in zijn relaas over Rye (2009: 171). In werkelijkheid lieten de verschillende facetten van Willem/Guillaume hem vrij om zich op literair gebied op zijn eigen manier te ontwikkelen. In de kunst gaat het niet zozeer om het imiteren van het werk van de bewonderde collega’s als wel om het grasduinen in hun creaties. Zelfs als de zoon het voorbeeld en het advies van zijn vader heeft gevolgd wanneer hij een literair dagboek begon bij te houden – allesbehalve een spuigat van intieme anekdotes – of door enkele gedichten te componeren die geworteld zijn in de Britse wereld, lijken de twee oeuvres niet echt op elkaar. Men leze het gedicht ‘Bakerloo’ van Van der Graft: ‘Straks daal je de trap van de Underground / af en je ogen zijn twee blauwe / treinen die van de zeekant komen…’ en het gedicht ‘De caissière’ van Benno: ‘Je auto kent de weg naar de supermarkt: bevroren / wacht de kudde bewusteloze beesten / op de parkeerplaats; binnen voel jij je verloren / als een werktuig dat zoekt naar zijn meester.’ Een vage buitenlander is een heel ander boek dan Papier als reisgenoot dat Willem dertig jaar eerder schreef naar aanleiding van zijn eenzame verblijven in Groot-Brittannië. Hoewel zo’n poëtisch relaas een bron van inspiratie kan zijn, gaat het hier voor de zoon vooral om een andere manier van reizen, niet meer in een dubbeldekker of achter het stuur, maar op zinnen en woorden geschreven door iemand anders.

    benno barnard,poËzie,engelandNadat hij zijn domineeschap had opgegeven, koos Willem Barnard, in Utrecht, ervoor zich aan te sluiten bij de Oud-Katholieke Kerk. Benjamin van zijn kant werd anglicaans in de volle zin van het woord. Dat ging niet van de ene op de andere dag. In zijn tienerjaren, na geboren en getogen te zijn geweest in de traditie van de Nederlandse Hervormde Kerk, verliet hij het geloof en bezocht nog alleen de Waalse, anglicaanse en Duitse kerken in Nederland, om zijn moeder een plezier te doen: bestond er immers een betere manier voor een jongeman om zijn kennis van het Frans, Engels en Duits te verbeteren? Na een lange periode van atheïsme viel zijn terugkeer naar het geloof aan het eind van de twintigste eeuw samen met het beleven van het vaderschap en het verlangen – gedeeld met zijn vrouw – om zoon Christopher te laten dopen. Paradoxaal genoeg is het anglicanisme ongetwijfeld een manier om zich nog Engelser te voelen in een land waar veel intellectuelen en een deel van de elite voor het katholicisme kiezen. Willem was al sinds zijn eerste bezoek aan Engeland gefascineerd door de rituelen van de High Church en het Canterbury Cathedral Choir. Benjamin is dus nog verder gegaan, ook al hangt hij G.K. Chestertons opvatting aan dat religie iets verschrikkelijks is, ‘een helaas onuitroeibare kracht in de mens, maar uiteindelijk is het christendom er het beste in geslaagd die kracht te bedwingen’. (2013: 160).

    benno barnard,poËzie,engelandDe keuze voor het anglicanisme is ook gelieerd aan een handvol bewonderde auteurs. Barnard wijdt trouwens fervente pagina’s aan Eliot, Auden en Yeats, met name in Mijn gedichtenschrift, een reeks essays die het werk en leven van tientallen dichters uit verschillende landen onder de loep neemt, variërend van Hadewijch tot János Lackfi en Jacques Brel. Elke tekst begint met een door de Nederlander gekozen gedicht, sommige door hemzelf vertaald. Natuurlijk herkent hij zich in veel opzichten in Eliot – toen Benno vijftien was, las zijn vader hem ‘Journey of the Magi’ voor, met een stem die hem evenzeer gevormd heeft als de verzen van Guillaume van der Graft –, een buitenlander die, in een poging om koste wat kost Brit te worden, zich bekeerde tot het anglicanisme. Hoewel Benjamin de terughoudendheid van de Amerikaan ten opzichte van vrouwen niet deelt, zijn er veel parallellen met zijn voorganger: ‘De kerk voedde dus zijn tijdsobsessie; maar de kerk bood hem ook een poëtische traditie, gerimpelde teksten, dat superieure Engels van de King James Version en het Book of Common Prayer, resonerend in zijn eigen werk, alsmede de hymnen van Herbert, van Isaac Watts, William Cowper, William Blake, en die hele zingzang van formules, die zo merkwaardige literatuur in vloeibare vorm, liturgie geheten, levende mythe.’ (2002: 70) Wat Auden betreft, beschouwt de Nederlander zijn ‘In Memory of W.B. Yeats’ als een van de grootste gedichten van de vorige eeuw: ‘He disappeared in the dead of winter…’ De laatste regels van ‘Church Going’ van Philip Larkin – een collega-dichter die Van der Graft persoonlijk kende – drukken voor hem de charme uit die elke oude kerk op het Engelse platteland op de geest kan uitoefenen. Voor Barnard heeft het anglicanisme – onlosmakelijk verbonden met het gedicht ‘Jerusalem’ van William Blake – een voordeel ten opzichte van de verschillende andere takken van het protestantisme en het katholicisme: het is een religieuze praktijk die zijn volgelingen nauwelijks heeft getraumatiseerd doordat het verstoken is van elke vorm van fanatisme. De aantrekkingskracht van de poëzie van de net genoemde auteurs wordt opgesmukt door de schoonheid van de liederen en muziek die vaak te horen zijn tijdens eucharistische diensten. Andere muziekwerken versterkten zijn overtuigingen, zoals King Arthur, or The British Worthy, Henry Purcells semi-opera gebaseerd op een libretto van John Dryden: ‘De gelukkige die een beetje Venus ooit de aria ‘‘Fairest Isle’’ heeft horen zingen, is sindsdien ongeneeslijk anglofiel, of anders is hij potdoof.’ (2014: 9)

    benno barnard,poËzie,engelandHoewel de schrijver zichzelf absoluut niet als een fanatieke gelovige beschouwt, wordt hij door velen, vanwege zijn geloof en sommige uitspraken, als een conservatief beschouwd. Van zijn kant stelt hij dat hij in plaats van utopische verwachtingen liever geworteld is in een religieuze en culturele traditie en in de herinnering, die veel minder gevaarlijk zijn dan bedrieglijke vooruitzichten. Als lezer van George Orwell, Chesterton, Edmund Burke en Roger Scruton definieert hij zichzelf eigenlijk ‘als een linkse conservatief – een wezen uit de categorie der fabeldieren, griffioenen, tweebenige paradoxen’. (2009: 154) Maar zijn interesse is natuurlijk veel breder dan het gedachtegoed van die als reactionaire bestempelde auteurs. Hij duikt regelmatig in het werk van tientallen historici, filosofen, wetenschappers, economen, theologen, reizigers, biografen, dagboek- en romanschrijvers om zijn Engelsheid te perfectioneren en om steeds meer van zijn favoriete kleur te houden, namelijk het rood van de Britse brievenbussen – zoals hij aan Marcel Proust toevertrouwt in een fictief interview (2013: 84) –, hetzelfde rood als dat van de dubbeldekker die twee of drie keer per dag stopt in Brede, tussen zijn cottage en de Sint-Joriskerk. ‘Laat ik rationeel blijven’, verzekert hij ons, op die half-serieuze, half-lichtvoetige toon die hij graag gebruikt om zijn standpunten te rechtvaardigen. ‘De Franse Verlichting heeft me de noodzaak van spot geleerd; de Engelse dichtkunst de behoefte nauwkeurig te formuleren. In mij is de Rede de onderkoning van God. Ik houd met alles rekening, tot de decimalen achter de komma beginnen te stotteren.’ (05/07/2023)

    Ook al is het leven in Engeland een cricketmatch ‘met de dood als umpire’ (22/07/2023), de dagen verlopen vaak met eenvoudig geluk in contact met ontwikkelde mensen vol humor. Daar in het plattelandse Brede kun je immers leuke gesprekken voeren over literatuur, muziek, geschiedenis, het koningshuis, kun je met buren het ritueel van de thee, een goede maaltijd en religieuze rituelen delen... Of, aan het einde van het diner, terwijl de laatste houtblokken in de open haard knisperen, gewoon voorouderlijke liederen zingen. En één keer per jaar Remembrance Sunday vieren in het hart van het dorp, bijvoorbeeld midden in de pandemie als alle bijeenkomsten verboden zijn. Toen bloeiden, tegen alle verwachtingen in, papieren klaprozen op veler borsten. Een bijzonder moment dat de dichter in taal omzet onder de titel ‘Private Richard Hodd † 18.9.1916’: ‘O, dit dorp zal / je nog wel wat gedenken, hoor, je hebt een graf, een gebed / op Veterans Day; heel Engeland een in memoriam.’

    benno barnard,poËzie,engelandWellicht geeft een citaat uit Een vage buitenlander beter de teneur weer van het werk van de schrijver dan welke poging tot exegese of parafrase dan ook, de samenvloeiingen die hij detecteert tussen verleden, heden en toekomst, tussen onvergankelijke poëzie en prozaïsch dagelijks leven, tussen wat hem inspireerde in Engeland een halve eeuw nadat hij er zijn eerste stappen zette en zijn allereerste woorden sprak: ‘God woont in Engeland – hij is zoals bekend een Brits staatsburger. Geen popster bezit zoveel huizen als hij, hij woont zo’n beetje in al die bakstenen tegelijk, hij is immers ubiquitous, alomtegenwoordig – dat is zo’n woord waarin de Engelse mond even Latijn begint te spreken. Maar het meest woont hij toch in een verlegen plattelandskerkje, omringd door een in slaap gevallen lijfwacht van grafstenen, waar het onbegrijpelijke leven zich tot het onvoorstelbare niet-leven verhoudt als het organische tot het anorganische, als hoog gras – dat zich heeft gevoed met vlees rond knoken die geen hond zich meer herinnert – tot stenen en woorden. Die laatste herinneren zich alle doden, omdat het geheim van de verlossing nu eenmaal de herinnering is – geen instituut houdt zich zo bezeten met de herinnering bezig als de kerk, of het moest de literatuur zijn.’ (2009: 117)

     

    Daniel Cunin

     

     

    Geraadpleegde literatuur

    Barnard, Benno, Uitgesteld paradijs. Amsterdam: De Arbeiderspers, 1987.

    Barnard, Benno, ‘Een Amerikaan tegen de klok in. Over Eliots Four Quartets’. Liter 5 (2002), 25, 62-74.

    Barnard, Benno, Het tongbotje. Gedichten 1981-2005. Amsterdam/Antwerpen: Atlas, 2005.

    Barnard, Benno, Een vage buitenlander. Amsterdam/Antwerpen: Atlas, 2009.

    Barnard, Benno, Dagboek van een landjonker. Voorjaar 2008-januari 2013. Amsterdam/Antwerpen: Atlas Contact, 2013.

    Barnard, Benno, ‘Arthur, koning van een erotisch eiland. Over King Arthur van Purcell’. In Van de Voorde, Tom (red.), The Space Between The Notes – Schrijvers over muziek / De la musique et des mots. Brussel: BOZAR, 2014, 9-10.

    Barnard, Benno, Mijn gedichtenschrift. Amsterdam/Antwerpen: Atlas Contact, 2015.

    Barnard, Benno, Zingen en creperen. Amsterdam/Antwerpen: Atlas Contact, 2019.

    Barnard, Benno, Vervangen minnaressen. Een inleiding tot de anglopedofilie. Kalmthout: De Carbolineum Pers, 2019.

    Barnard, Benno, « Geheugen, verzin », 19/04/2023, https://doorbraak.be/geheugen-verzin

    Barnard, Benno, « De mannetjeszanger. Dagboekaantekeningen (86) », 05/07/1923, https://doorbraak.be/de-mannetjeszanger

    Barnard, Benno, « O tafel, o bed. Dagboekaantekeningen (87) », 22/07/2023, https://doorbraak.be/o-tafel-o-bed

    Barnard, Benno, « Wat een feest. Dagboekaantekeningen (91) », 25/10/2023, https://doorbraak.be/wat-een-feest

    Barnard, Willem, Papier als reisgenoot. Aantekeningen onderweg in Engeland. Haarlem: Holland, 1975.

    Van der Graft, Guillaume, Verzamelde Gedichten. Baarn: De Prom, 1985.

     

     

    Deze tekst verscheen oorspronkelijk in het Benno Barnard Handboek (uitgeverij P, Leuven, 2024, p. 61-70, red Carl De Strycker, Matthieu Sergier & Yves T’Sjoen, met bijdragen van Benno Barnard, Huub Beurskens, Paul Demets, Luuk Gruwez, Arthur Hendrikx, Jooris van Hulle, Geert van Istendael, Matthieu Sergier, Elies Smeyers, Carl De Strycker, Yves T’Sjoen, Jan Vanriet en Andries Visagie.) naar aanleiding van de zeventigste verjaardag van de auteur. Met dank aan A.V. en M.v.d.B.

     


    Benno Barnard - Hoera! 70! - Schouwburg De Kern (21/11/24)

     

     

    Lien permanent Imprimer Catégories : Auteurs néerlandais 0 commentaire
  • Poste à pourvoir

    Pin it!

     

     

    Quatre poèmes de Ruth Lasters

     

     

    photo Wouter van Heiningen (2016)

    ruth lasters,daniel cunin,poésie,traduction bozarNée en 1979 à Anvers, Ruth Lasters est entrée en littérature en 2006 : Poolijs (Glace polaire) a été entre autres récompensé par le Prix flamand du meilleur premier roman. À ce jour, elle en a publié trois autres. Mais c’est sans doute comme poète qu’elle s’est le plus affirmée, tant en se produisant sur scène qu’à travers des recueils : Vouwplannen (2007), Lichtmeters (2015, traduit en allemand et en espagnol) et Tijgerbrood (2023). Divers prix sont venus récompenser ces titres. Pour ses prises de position, en particulier sur l’enseignement, Ruth Lasters a par ailleurs remporté en 2023 le Arkprijs pour la liberté d’expression.

    Le 14 décembre 2023, Bozar a invité la poète flamande à s’exprimer au Sénat belge dans le cadre de la manifestation « Le Parlement des écrivains ». Voici la traduction française des quatre poèmes qu’elle a alors déclamé.

     

     

    Poste à pourvoir

     

     

    « Tu ne veux pas te sentir pleinement femme ? » « Pas encore rencontré le vrai amour ? »

    « Ne me dis pas que tu ignores ce que tu peux y gagner ! » « Aurait-il des spermatozoïdes trop lents ? »

    « Es-tu pessimiste au point de trouver le monde trop mal fichu pour ça ? » « Tu ne trouves pas ce choix contre-nature ? »

    « Qu’est-ce qui te fait peur au juste ? » « Échouer en tant que mère, c’est ça, hein, reconnais que c’est ça ! »

    « Perdre du sang tous les mois pour rien ! T’aurais pas préféré naître homme ? » « Tu ne veux donc rien transmettre ? »

     

     

    Dans la saumure qui déborde

    de non-mères volontaires

    faute d’exceller au crawl ou à la brasse

    on se retrouve elle et elle et moi

    aspirées vers le fond

    par des milliers de questions.

     

    De même qu’il arrive qu’on recueille

    sur un mouchoir blanc

    la preuve de l’intégrité de l’hymen

     

    de même moi, m’étant extirpée de ce bain,

    j’espère voir quelqu’un recueillir

    dans une serviette immaculée

    ma chimérique maternité

     

    sans l’altérer. Celui-là sur mon chemin, le plus ou le mieux

    (ou les deux, je n’ai pas encore décidé) mis à mal :

    je lui/leur réserve mon « Chut »

    dénué de jugement, mes consolateurs écrous borgnes

     

    pour les pas-de-vis nus de tout

    le « peut-être jamais », ma caresse estivale

    qui regorge de Nords perdus

    très lentement réchauffés en moi.

     

    Postuler, c’est possible en se ceignant

    de la serviette la plus blanche

    – plus blanche, de grâce, plus blanche ! –

    ici sur le bord du bac. Mais écartez-vous

    une seconde, merci, on est en train d’y déverser

     

    quantité de sel, vinaigre et poivre en grains

    pour renforcer la saumure. Ça pique méchamment

    la peau et les yeux, alors qu’ici par décret officiel

    les lunettes de natation sont pour le moment

    et jusqu’à la ménopause – au moins soixante ovulations de plus –

     

    strictement interdites.

     

     

     

    ruth lasters,daniel cunin,poésie,traduction bozar

     

     

    Sirène

     

     

    Oseriez-vous entrer dans une centrifugeuse

    qui exsuderait tous vos désirs en véritables souhaits

    et caprices propres à vous, dont un bras roué

    et chevronné vous a gavé ? Une bouchée pour le cours de la bourse,

    une bouchée pour les voisins, une autre pour le Saint SipWell à

    [la longue clause blanche.

     

    Tête tournant après les tours du tambour, oseriez-vous regarder

    l’écran sur lequel apparaît, à la vue de tous,

    le pourcentage des choix qui sont réellement vôtres ?

    Votre terrasse en bois tropical, votre voyage en Nouvelle-Zélande,

    votre guerre à plein temps au bureau

    pour une paix hybride avec de la laque métallique, votre vote

    [aux élections, votre munchkin,

    votre progéniture et moi ?

     

    Non ? Pas même si, le cycle terminé,

    la machine déversait pièces et billets

    sorte d’indemnité pour ailes rognées en dédommagement de

    [la liberté dérobée,

    de quoi acheter dans les boutiques environnantes

    une combinaison de parachutisme, un télescope, un sac de couchage

    [à capuche,

    un ensemble robe de chambre aux poches remplies de bons

    [de réduction pour des hôtels de rendez-vous

    « très discrets, jours ouvrables », « Bettwäsche im Preis ».

     

    Non ? Alors – pas plus que moi – vous n’osez toujours pas entrer

    [dans cette machine ?

    Et si le résultat du centrifugeage était strictement privé ?

    À moins, bien sûr, que quelqu’un ne se révèle désir fondamental pur

    [à 100 %

    exempt de toute influence. Dans ce cas la turbine mugirait à bloc

    [sur la place

     

    du marché et tournoierait incoercible jusqu’à ce que

    ce pur authentique ne puisse plus en sortir sur ses pieds.

    Tandis que de la horde des observateurs, la tournure

    [« vice de construction »

    se ferait aussi fréquemment entendre que « sécurité nationale ».

     

     

     

     

    ruth lasters,daniel cunin,poésie,traduction bozar

     

     

     

    Monnaie

     

     

    Encore deux sommeils, Orogita. Et on aura comme au début

    de chaque mois déterminé la nouvelle unité monétaire.

    Ce ne sera probablement pas « Souplesse » : c’était la monnaie

    [planétaire

     

    de janvier. Les plus riches ont alors acheté

    en une seule suite de saltos une villa livrée avec

    un cheval blanc sellé. Une souple cambrure du dos, et on obtenait

     

    un prix

    du pain de ce jour en février : une châtaigne commune

    ramassée l’automne précédent. Et en décembre, on acquérait

     

    un sauna parfumé tout équipé contre vingt cils d’enfants.

    Trois semaines avant Noël, tous ceux de moins de douze ans

    avaient déjà les paupières plumées.

     

    Roule-toi encore sur le ventre, Orogita, contre les peluches blanches

    de la faim et la soif qui t’irritent la gorge

    depuis que ta mère – « Elle… elle she… mine… field.. she… »

    [Moulinets des bras.

     

    Patience, ma mignonne, dès après-demain, on saura si une personne

    [fortunée va faire en mars

    du commerce en gros de vieilles bagues de pigeons primés, de notes

    [d’une hauteur insensée, chantées

    à la perfection, d’yeux de poissons

     

    ou de variétés de câlins. Et qui plus est réduite à l’indigence :

    dont les caresses hésitent, comme si elles dégoulinaient du bout

    [des doigts d’un mousseur de

    robinet usé.

     

     

     

    ruth lasters,daniel cunin,poésie,traduction bozar

     

     

    Osselets

     

     

    Si des gens qui prennent tout le temps le train à travers la roche,

    à travers les montagnes taillées ô prouesse par notre espèce

     

    plus courageux, plus obstinés

    dans leur croyance en des voies d’accès

    à l’autre, rien qu’en quelques coups de cils

     

    parvenir à percer l’entêté granit

    et démolir chaque reproche

    vacant et moisi – le stucateur n’est jamais venu.

     

    Nous aurions pu jouer aux osselets

    avec tous ces débris de roches amputées

    pour construire des voies ferrées,

    pour se frayer un passage,

     

    lançant ces cailloux

    en l’air à chaque silence pesant, les rattrapant

    dans la paume puis les replaçant

    sur les phalanges. Et de les lancer

     

    toujours plus haut, plus frénétiquement, ces débris de roche acérés

    à mesure qu’on éprouvait des difficultés

    à parler. Et à supposer qu’on soit tombé

     

    lors d’un blind date sur une personne

    aux doigts intacts, inaltérés,

    on aurait pu détaler, juste à temps,

    en frémissant.

     

    traduction du néerlandais : Daniel Cunin 

     

     


    Le débat qui a suivi la lecture des essais et poèmes au Sénat (14/12/2023)

     

     

     

  • Éloge de Frans De Haes

    Pin it!

     

     

    Éloge de Frans De Haes

    prononcé par Daniel Cunin

    le 15 mai 2024 à Gand

     

     

    Madame le Président, chère Leen,

    Cher Frank,

    Chers consœurs & confrères,

    Chers Amis,

    Chères Léah & Anna,

    Cher Frans De Haes,

     

    Leen Van Dijck, directeur de la KANTL

    frans de haes,daniel cunin,kantl,poésie,traduction,flandre,belgique,néerlandaisVoici un quart de siècle, je n’aurais pu imaginer me tenir un jour en ce lieu et encore moins m’adresser à vous, Frans. Français encore peu familiarisé avec la Belgique, je ne connaissais tout simplement pas, à l’époque, l’existence de la KANTL, l’Académie Royale de Langue et de Littérature Néerlandaises ; de surcroît, je n’avais encore jamais entendu parler du Bruxellois Frans De Haes. Ceci jusqu’au jour de 1999, cher Frans, où vous avez pris la plume pour vous livrer à l’une de vos activités, à savoir la critique littéraire. C’est ainsi que j’ai découvert votre nom en bas d’une recension publiée dans le périodique culturel Septentrion, recension portant sur un volume collectif de plus de 900 pages auquel je venais, à côté de quatre consœurs, de collaborer en tant que traducteur. Il s’agit de l’Histoire de la littérature néerlandaise éditée par la maison Fayard. J’avais eu l’honneur de traduire des chapitres écrits par deux universitaires élus membres de l’Académie à la fin de la même année, à savoir Anne-Marie Musschoot et Jaap Goedegebuure. Ayant reçu de vive voix, pour mon travail, les chaleureux compliments des éditeurs parisiens, je ne m’attendais pas à subir les foudres de la critique. Pourtant, dans votre recension, Frans, vous ne me ménagiez aucunement : vous me reprochiez de manier un français « franchement désastreux », d’aligner du « charabia », et j’en passe… Le droit de réponse que j’avais demandé à Septentrion m’ayant été refusé, quelques années se sont écoulées avant que je ne me rabiboche avec l’équipe rédactionnelle et reprenne ma collaboration avec cette revue. En d’autres mots, cher Frans, vous avez sans le savoir joué un certain rôle dans mon parcours de traducteur… mais aussi de lecteur.

    frans de haes,daniel cunin,kantl,poésie,traduction,flandre,belgique,néerlandaisEn effet, une petite voix intérieure a dû me souffler : pourquoi ne pas tirer un peu de positif de pareille mésaventure ? Ayant fait connaissance avec votre patronyme, j’ai été tenté de découvrir, non pas, je l’avoue, vos propres publications, mais l’œuvre poétique de votre père, Jos De Haes (1920-1974). Et quelle découverte ce fut ! Cette figure talentueuse et marquante des lettres néerlandaises du XXe siècle ne pouvait manquer de marquer de son sceau le garçon que vous étiez et qui a vu le jour à Bruxelles le 26 janvier 1948. Après vous, vos parents accueilleront deux autres fils. Vous grandissez entre le flamand paternel et le parler bruxellois maternel tout en fréquentant un enseignement en néerlandais. Mais grâce à certains membres de votre famille et à de fréquentes vacances dans les Ardennes, vous vous familiarisez avec la langue française.

    Votre choix d’étudier la philologie romane était-il une façon de prendre une certaine distance avec la figure paternelle ? Quoi qu’il en soit, il n’a signifié ni rejet ni rupture, puisque Jos vous a ouvert les portes de la radio flamande où il travaillait pour que vous y fassiez des émissions sur les lettres belges d’expression française. Vos études à Namur et à Louvain une fois terminées, vous devenez assistant à la Katholieke Universiteit Leuven alors que la scission entre néerlandophones et francophones est encore toute fraîche. Il règne là un climat que vous n’appréciez guère. Aussi choisissez-vous d’être professeur de français dans d’autres établissements avant de quitter pour de bon l’enseignement. Pendant trente ans, vous serez attaché scientifique aux Archives et Musée de la Littérature. Cette carrière dans les bâtiments de la Bibliothèque Royale de Bruxelles ne vous dégoûte pas des livres, des frans de haes,daniel cunin,kantl,poésie,traduction,flandre,belgique,néerlandaisrevues non plus que des divers manuscrits que produisent les écrivains, cette gent curieuse qui ne cesse d’ajouter des textes à tous ceux écrits par ses prédécesseurs siècle après siècle. Non, ces montagnes de publications ne vous rebutent pas, puisque vous déployez, parallèlement à votre métier et grâce à une culture bilingue qu’il m’arrive d’envier, nombre d’activités dans le domaine des belles-lettres : ainsi, pendant deux décennies, vous co-dirigez le périodique Courrier du Centre international d’Études poétiques et, au fil du temps, vous livrez nombre de contributions aux revues L’Infini, Les Lettres romanes, Tel Quel, Dietsche Warande en Belfort ou encore Septentrion pour n’en citer que quelques-unes.

    En schématisant un peu, on pourrait dire que votre parcours d’essayiste en langue française est rythmé par une trinité : Isidore Ducasse, Dominique Rolin et Philippe Sollers… Au comte de Lautréamont (1846-1870), vous consacrez en effet votre mémoire de fin d’études, un siècle après sa mort, ainsi qu’une petite dizaine d’articles qui trahissent une passion toujours vivante. La qualité de votre mémoire : Isidore Ducasse, Comte de Lautréamont. Histoire d’une Renommée et État de la Question incite d’ailleurs les éditions Duculot à le publier.

    Plus impressionnants encore, vos écrits portant sur Dominique Rolin (1913-2012), à commencer par Les Pas de la Voyageuse. Dominique Rolin (2006), un livre foisonnant récompensé à juste titre, pour ses qualités stylistiques, par le Prix triennal de littérature française de la Ville de Tournai (2010) ainsi que par le prix Emmanuel Vossaert de l’Académie Royale de Langue et de Littérature françaises (2009). Un membre de l’Académie Royale de Langue et de Littérature néerlandaises distingué par sa sœur jumelle bruxelloise, est-ce souvent arrivé ? À cette pionnière étude systématique de l’œuvre de l’écrivaine bruxelloise s’ajoute une kyrielle d’essais tant antérieurs que postérieurs. Autant de textes qui témoignent, en plus d’une rare connaissance de la prose en question, d’une amitié née alors que, devenu papa d’une petite fille, vous avez rendu visite à la romancière afin de l’interviewer pour votre programme radiophonique.

     

    frans de haes,daniel cunin,kantl,poésie,traduction,flandre,belgique,néerlandais

    Après la mort de Dominique Rolin, Philippe Sollers (1936-2023) vous a confié le soin de publier et d’annoter un choix des nombreuses lettres qu’il a adressées au cours d’un demi-siècle à cette femme au talent et au charme incomparables à laquelle l’a lié une longue et plus ou moins secrète passion amoureuse. Vos propres liens avec Sollers ont d’ailleurs résulté dans la parution d’un volume d’entretiens : Le Rire de Rome. Entretiens avec Frans De Haes (Gallimard, 1992). Et tout naturellement, peu après la disparition de Sollers lui-même, vous avez donné une contribution au volume Hommage à Philippe Sollers (Gallimard, 2023).

    À ces trois auteurs renommés, ajoutons l’Anversois André Baillon (1875-1932), le bibliothécaire Georges Bataille (1897-1962) et le nonagénaire Marcelin Pleynet avec lesquels vous cultivez certaines affinités et sur lesquels vous avez écrit à plusieurs reprises. Vos rares essais en néerlandais semblent d’ailleurs confirmer une prédilection pour des écrivains considérés comme « hermétiques » : après Lautréamont et ce même Georges Bataille, vous abordez en effet Paul Celan (1920-1970), Arthur Rimbaud (1854-1891) ou encore Maurice Blanchot (1907-2003)… Outre André Baillon, toute une pléiade d’écrivains belges d’expression française sont passés sous votre plume admirative ou sous votre scalpel critique, qui faisant l’objet d’un exposé biographique dans un dictionnaire, qui se voyant gratifié d’une recension. Impossible de les énumérer. Je m’abstiens tout autant d’énumérer les dizaines, voire les centaines de poètes flamands et néerlandais dont vous avez transposé des vers en français au cours de près d’un demi-siècle. Je me contente de mentionner un recueil de notre confrère Stefaan Van den Bremt, une plaquette de la petite-fille de Stijn Streuvels, Jo Gisekin, et deux éditions de la tant regrettée Marleen de Crée (1941-2021).

     

    frans de haes,daniel cunin,kantl,poésie,traduction,flandre,belgique,néerlandaisToutefois, la langue néerlandaise est loin de satisfaire le traducteur en vous : je relève dans votre bibliographie des traductions de poèmes allemands, espagnols, anglais, turcs, sanskrits et… hébreux. Le néerlandais demeurant trop proche de vous, vous avez éprouvé le besoin d’explorer d’autres terres, d’autres livres et, en fin de compte, le livre des livres. Ainsi, alors que je me plongeais dans le moyen néerlandais et les œuvres écrites en brabançon par de grandes et de grands auteurs mystiques (Hadewijch, Ruusbroec…), vous vous affirmiez, pour votre part, comme un hébraïsant soucieux de faire découvrir au lecteur francophone des poètes tels que le vizir et rabbin andalou du XIe siècle Samuel Ha-Naguid (Guerre, amour, vin et vanité, 2001) et l’Israélien T. Carmi (1925-1994). Stimulé par cet homme et ami qui aura lui aussi été une balise dans votre quête spirituelle et votre épanouissement littéraire, vous décidez, à plus de quarante ans, de parfaire vos connaissances en suivant des études d’hébreu à l’Institut Martin Buber (Université Libre de Bruxelles). De cette nouvelle passion, mariée à une remarquable persévérance et favorisée par un départ anticipé à la retraite, vont résulter maintes traductions et maints commentaires de textes bibliques – entre autres le Cantique des Cantique –, une production soutenue que le fidèle Philippe Sollers accueille, entre 2001 et 2018, dans sa revue L’Infini. Parallèlement, les éditions Lessius donnent au lecteur deux de vos volumes : en 2012, Le Rouleau des Douze. Prophètes d’Israël et de Juda et, en 2019, Le Rouleau d’Ézéchiel, des traductions abondamment annotées et enrichies chacune d’une solide introduction. Sans doute la partie la plus époustouflante de votre activité de traducteur, du moins le traducteur en moi a-t-il tendance à le penser.

    frans de haes,daniel cunin,kantl,poésie,traduction,flandre,belgique,néerlandaisLes versets bibliques, en même temps qu’une certaine sensualité mêlée d’érudition, résonnent d’ailleurs dans votre poésie. Ainsi qu’« un certain branle-bas de cœur et de corps » comme l’a formulé votre confrère et compatriote récemment disparu, Guy Goffette (1947-2024). À toutes les publications que je viens d’évoquer, il convient en effet d’ajouter sept plaquettes ou recueils de poésie de votre main, en langue française, dont la parution s’échelonne entre 1979 et 2015. Pour Bréviaire d’un week-end avec l’ennemi (Le Cormier, 1982), vous recevez le Prix triennal de poésie de la Communauté française 1984-1987. Écoutons l’un de vos courts poèmes tiré d’un recueil plus récent, Au signe du seul vivant (2015) : « Lumine et unda / yeux noirs fesses vives / seins lourds avec trace d’ongle / deux plis au ventre / le rire au fond de la gorge après / dix et dix baisers dans la bouche / rimmel sur les draps froissés / riche averse fertile / dites / lumine et unda. » Images érotiques et bibliques, un emprunt au philosophe dominicain Giordano Bruno (1548-1600) : l’eau-lumière, matière première de la création, mais aussi une légère dose d’humour et d’énigmatique fondus en seulement dix vers !… Une surprenante confluence d’éléments familiers, voire désinvoltes, et de données cryptiques place bien souvent votre lecteur devant un réel défi. Une question me traverse alors l’esprit : votre poésie pour fins amateurs a-t-elle été jamais transposée en néerlandais ou en hébreu ?

     

    Depuis l’an 2000, vous êtes membre de la prestigieuse assemblée qui nous accueille en ce jour. En plus d’y avoir tenu quelques conférences ou d’y avoir présenté l’œuvre de la poète Jo Gisekin, vous vous y êtes manifesté en dirigeant pendant une dizaine d’année le jury décernant le prix du meilleur essai.

    D. Cunin s’adresse à F. De Haes

    frans de haes,daniel cunin,kantl,poésie,traduction,flandre,belgique,néerlandaisSi je prends votre place, sachez que je ne vous pousse pas pour autant dehors : vous demeurez le bienvenu, à présent en tant que membre d’honneur. Aujourd’hui où il m’est donné de prendre la parole entre ces murs, force m’est de reconnaître que l’Académie Royale de Langue et de Littérature Néerlandaises, bien qu’elle n’offre pas l’immortalité, présente quelques avantages par rapport à l’Académie française. Point besoin de postuler pour être élu – ce qui épargne bien du temps et bien des obligations –, point besoin d’acquérir un sabre incrusté de pierres précieuses et un costume brodé hors de prix. La KANTL n’offre-t-elle pas de surcroît au nouvel élu l’opportunité de prononcer une sorte de nécrologie de son prédécesseur… en présence de ce dernier ? Car je vous préfère, Frans, bien vivant parmi nous et ne vous tiens aucunement rigueur du fait que notre toute première prise de contact ne se soit pas déroulée sous les meilleurs auspices.

    Je crois savoir que vous avez un nouveau grand chantier biblique en cours. Le Livre d’Isaïe ne compte pas moins de 66 chapitres ! Que le temps – mais de quel temps parle-t-on au juste en langue hébraïque ? – vous soit donné de le mener à bien. Et cela fait, pourquoi ne pas envisager entre nous un complet rapprochement autour d’une traduction française de l’œuvre poétique de Jos, votre père ?

    La balle est dans votre camp.

     

    Je vous remercie.

     

    Daniel Cunin

     

     

  • Laudatio voor Frans De Haes

    Pin it!

     

     

    Laudatio voor Frans De Haes,

    uitgesproken door Daniel Cunin te Gent op 15 mei 2024

     

     

    Mevrouw de Voorzitter, beste Leen,

    Beste Frank,

    Waarde collega’s,

    Dames en Heren,

    Lieve Léah & lieve Anna,

    Beste Frans De Haes,

     

    frans de haes,daniel cunin,kantl,poëzie,vertalingEen kwarteeuw geleden kon ik niet vermoeden dat ik ooit op deze plaats het woord zou voeren, laat staan dat ik het tot jou zou richten, Frans. Als Fransman die nog niet goed met België vertrouwd was, had ik namelijk nog nooit van de KANTL gehoord en nog minder van de Brusselaar Frans De Haes. Dat laatste veranderde toen jij, beste Frans, jouw pen van literair criticus ter hand nam. Zo ontdekte ik jouw naam onder een recensie in het cultureel tijdschrift Septentrion, een recensie van een boek van meer dan 900 pagina’s waaraan ik als vertaler, met vier vrouwelijke collega’s, had meegewerkt. Het boek in kwestie, gepubliceerd door Fayard in 1999, was getiteld: Histoire de la littérature néerlandaise. Ik had de eer de hoofdstukken te mogen vertalen van twee academici die aan het eind van datzelfde jaar tot lid van de KANTL werden verkozen, namelijk Anne-Marie Musschoot en Jaap Goedegebuure. Nadat ik, in levenden lijve, door de Parijse uitgevers warm was geprezen voor mijn werk, verwachtte ik niet de toorn van de critici te moeten ondergaan. Maar in je recensie, Frans, kraakte je me af: je beschuldigde me ervan ‘ronduit rampzalig Frans’ (un français ‘franchement désastreux’) te schrijven, ‘koeterwaals’ (‘charabia’) te spuien enzovoort… Het recht op antwoord dat ik bij Septentrion had aangevraagd werd me geweigerd, dus het duurde een paar jaar voordat ik het kon bijleggen met de redactie en mijn samenwerking met het tijdschrift hervatte. Met andere woorden, beste Frans, je hebt onbewust een bepalende rol gespeeld in mijn ontwikkeling als vertaler… en ook als lezer.

    frans de haes,daniel cunin,kantl,poëzie,vertalingWant een innerlijk stemmetje heeft me toen ingefluisterd: waarom niet iets positiefs halen uit zo’n tegenslag? Nu ik jouw familienaam kende, kwam ik in de verleiding om, ik geef het toe, niet jouw eigen publicaties te ontdekken, maar wel het poëtische werk van jouw vader, Jos De Haes (1920-1974). En wat een verbluffende ontdekking! Deze getalenteerde en invloedrijke man uit de twintigste-eeuwse Nederlandse literatuur kon niet anders dan zijn stempel drukken op de jongen die het licht zag in Brussel op 26 januari 1948. Na jou kregen je ouders nog twee zonen. Je groeide op tussen het Brabants van jullie vader en het Brussels van jullie moeder, terwijl je, op school, onderwijs in het Nederlands kreeg. Maar dankzij bepaalde familieleden en regelmatige vakanties in de Ardennen raakte je ook vertrouwd met de Franse taal. Was jouw beslissing om Romaanse filologie te gaan studeren een manier om afstand te nemen van je vader? Het betekende in ieder geval geen afwijzing of breuk, want Jos opende de deuren van het Vlaamse radiostation waar hij werkte, zodat jij programma’s kon maken over Franstalige Belgische schrijvers. Na je studies in Namen en Leuven werd je assistent aan de Katholieke Universiteit van die laatste stad, in een tijd dat de kloof tussen Nederlandstaligen en Franstaligen nog heel vers was. Bijgevolg beviel jou het klimaat daar niet. Je koos ervoor om ergens anders als leraar Frans te gaan werken voordat je besloot afscheid van het onderwijs te nemen. Vervolgens ben je dertig jaar lang wetenschappelijk attaché geweest bij de Archives et Musée de la littérature. Een loopbaan in defrans de haes,daniel cunin,kantl,poëzie,vertaling gebouwen van de Koninklijke Bibliotheek in Brussel, waar je nooit je enthousiasme bent verloren voor boeken en tijdschriften, net zomin als voor de handschriften die schrijvers produceren, dat wonderlijke slag mensen dat nooit ophoudt teksten toe te voegen aan de geschriften die hun voorgangers, eeuw na eeuw, aan het papier hebben toevertrouwd. Nee, al deze bergen publicaties benamen je bepaald niet de lust om, naast jouw beroep en dankzij een tweetalige cultuur waar ik soms jaloers op ben, actief te blijven op het gebied van de belles-lettres: gedurende twee decennia was je mede-uitgever van het tijdschrift Courrier du Centre international d’Études poétiques en in de loop der jaren heb je talrijke bijdragen geleverd aan de periodieken L’Infini, Les Lettres romanes, Tel Quel, Dietsche Warande en Belfort en Septentrion, om er maar een paar te noemen.

     

    frans de haes,daniel cunin,kantl,poëzie,vertalingSamenvattend zouden we jouw carrière als Franstalig essayist kunnen herleiden tot een drie-eenheid: Isidore Ducasse, Dominique Rolin en Philippe Sollers... Jouw eindscriptie wijdde je aan de eerste, oftewel de Comte de Lautréamont (1846-1870), de auteur van Les Chants de Maldoror, precies een eeuw na zijn dood; daarnaast schreef je een tiental artikelen over hem, bijdragen die al met al een passie verraden die nog steeds springlevend is. De kwaliteit van je scriptie: Isidore Ducasse, Comte de Lautréamont. Histoire d’une Renommée et État de la Question was voor uitgeverij Duculot aanleiding tot publicatie.

    frans de haes,daniel cunin,kantl,poëzie,vertalingNog indrukwekkender zijn je geschriften over Dominique Rolin (1913-2012), om te beginnen Les Pas de la Voyageuse, Dominique Rolin (2006), een piekfijn boek dat dankzij zijn stilistische kwaliteit terecht de Driejaarlijkse Prijs van de Stad Doornik voor Franse Literatuur (2010) en de Prijs Emmanuel Vossaert van de Académie Royale de Langue et de Littérature françaises (2009) won. Hoe vaak is een lid van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren door haar Brusselse tweelingzus geëerd? Deze eerste systematische studie van het werk van de Brusselse schrijfster werd aangevuld met een groot aantal essays. Naast een zeldzame kennis van het proza van Dominique Rolin, getuigen al deze teksten van een hechte band. De vriendschap tussen jullie begon op de dag toen jij, inmiddels vader geworden van een dochtertje, de romanschrijfster ging interviewen voor je radioprogramma.

    frans de haes,daniel cunin,kantl,poëzie,vertalingNa haar dood vertrouwde Philippe Sollers (1936-2023) jou de taak toe om een selectie te publiceren en te annoteren van de ontelbare brieven die hij gedurende een halve eeuw aan deze vrouw van onvergelijkbaar talent en charme gestuurd had; een lange, ‘geheime’ liefdesrelatie verenigde namelijk deze twee auteurs. Jouw eigen band met Sollers leidde in 1992 tot de publicatie van een bundel interviews bij uitgeverij Gallimard: Le Rire de Rome. Entretiens avec Frans De Haes. En natuurlijk heb je onlangs, na de dood van Sollers zelf, een bijdrage geleverd aan het boek Hommage à Philippe Sollers (Gallimard, 2023).

    Naast deze drie voorname figuren vermeld ik nog de Antwerpenaar André Baillon (1875-1932), de bibliothecaris Georges Bataille (1897-1962) en de negentigjarige Marcelin Pleynet, schrijvers met wie jij een zekere affiniteit hebt en over wie je meermaals hebt gepubliceerd. Je niet zo talrijke essays in het Nederlands lijken je voorliefde voor schrijvers die als ‘moeilijk’ worden beschouwd te bevestigen: na artikelen over Lautréamont en Georges Bataille hebt je immers je aandacht op Paul Celan (1920-1970), Arthur Rimbaud (1854-1891) en Maurice Blanchot (1907-2003) gericht… Naast André Baillon is een hele reeks Franstalige Belgische schrijvers door je bewonderende pen geprezen of aan je kritische ontleedmes geregen, sommige als onderwerp van een biografische schets in een encyclopedie, andere als lijdend voorwerp van een recensie. Het is onmogelijk om ze allemaal op te noemen. Ik zal evenmin een opsomming geven van de tientallen, zo niet honderden Vlaamse en Nederlandse dichters wier verzen jij in de loop van bijna een halve eeuw in het Frans hebt omgezet. Ik verwijs alleen naar een bundel van onze collega Stefaan Van den Bremt, een plaquette van Stijn Streuvels’ kleindochter Jo Gisekin en twee uitgaven van de betreurde Marleen de Crée (1941-2021). 

     

    frans de haes,daniel cunin,kantl,poëzie,vertalingHet Nederlands bevredigt echter bij lange na niet de vertaler in jou: ik noteer in je bibliografie vertalingen van Duitse, Spaanse, Engelse, Turkse, Sanskriet en... Hebreeuwse gedichten. Omdat het Nederlands te dicht bij je bleef, voelde je de behoefte om andere landen, andere boeken en, uiteindelijk, het boek der boeken te verkennen. Met andere woorden, terwijl ik me verdiepte in het Brabants van de grote Middeleeuwse mystieke auteurs, liet jij je gelden als hebraïst en wilde je Franstalige lezers kennis laten maken met dichters als de elfde-eeuwse Andalusische vizier en rabbi Samuel Ha-Naguid (Guerre, amour, vin et vanité, 2001) en de Israëli T. Carmi (1925-1994). Gestimuleerd door deze man die een vriend werd, alsook een nieuw baken in je geestelijke zoektocht en je literaire ontwikkeling, zette je je op drieënveertigjarig leeftijd aan de vervolmaking van je Hebreeuws, als student aan het Martin Buber Instituut (Université Libre de Bruxelles).

    Deze nieuwe passie, gecombineerd met een opmerkelijk doorzettingsvermogen en bevorderd door een vervroegd pensioen, heeft geresulteerd in talrijke vertalingen en commentaren van Bijbelse teksten – waaronder het Hooglied. Een gestage productie die de trouwe Philippe Sollers, tussen 2001 en 2018, in zijn tijdschrift L’Infini verwelkomde. In dezelfde periode publiceerde uitgeverij Lessius twee dikke delen: in 2012, Le Rouleau des Douze. Prophètes d’Israël et de Juda en, in 2019, Le Rouleau d’Ézéchiel, geannoteerde vertalingen, elk voorzien van een degelijke inleiding. Zonder twijfel het meest verbazingwekkende en belangwekkende onderdeel van je activiteit als vertaler, dat denkt althans de vertaler in mij...

     

    frans de haes,daniel cunin,kantl,poëzie,vertaling

     

    Bijbelse verzen, en een zekere sensualiteit vermengd met eruditie, resoneren in jouw eigen poëzie. Ook ‘un certain branle-bas de cœur et de corps’, zoals niemand minder dan Guy Goffette het formuleerde. Naast alle publicaties waar ik net naar heb verwezen, zijn er immers, tussen 1979 en 2015, zeven bundels Franstalige poëzie van jouw hand verschenen. Voor Bréviaire d’un week-end avec l’ennemi (Le Cormier, 1982) heb je de Driejaarlijkse Poëzieprijs van de Franse Gemeenschap 1984-1987 ontvangen. Uit een recentere bundel, Au signe du seul vivant (2015), citeer ik een kort gedicht: ‘Lumine et unda / yeux noirs fesses vives / seins lourds avec trace d’ongle / deux plis au ventre / le rire au fond de la gorge après / dix et dix baisers dans la bouche / rimmel sur les draps froissés / riche averse fertile / dites / lumine et unda.’ Erotische en Bijbelse beelden, een verwijzing naar de materie ‘licht-water’ volgens de dominicaner filosoof Giordano Bruno (1548-1600), een lichte dosis humor en mysterie samengebracht in slechts tien regels… Een verrassende samenloop van alledaagse elementen en cryptische gegevens stelt niet zelden de lezer voor een echte uitdaging. Een vraag rijst: werd je poëzie voor fijnproevers ooit in het Nederlands of in het Hebreeuws vertaald?

    Frans De Haes

    frans de haes,daniel cunin,kantl,poëzie,vertalingSinds 2000 ben je lid van deze prestigieuze assemblee. Naast het houden van een aantal voordrachten en het presenteren, voor haar leden, van het werk van de dichteres Jo Gisekin, ben je ook betrokken geweest bij de jury voor het essay, waar je tien jaar lang voorzitter van bent geweest. Hoewel ik je plaats inneem, zet ik je niet op straat: je blijft maar al te welkom als erelid. En nu ik de kans krijg om binnen deze muren te spreken, moet ik toegeven dat de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren – ook al worden we hier in Gent niet onsterfelijk – zekere voordelen biedt ten opzichte van de Académie française. Je wordt als lid van de KANTL verkozen zonder je kandidaat te hoeven stellen: het scheelt veel tijd en veel verplichtingen. Je wordt niet gedwongen een met edelstenen ingelegd zwaard of duur geborduurd pak aan te schaffen. Bovendien krijgt het nieuwe lid de mogelijkheid om een soort ‘In Memoriam’ uit te spreken over zijn voorganger… in aanwezigheid van deze laatste! Het verheugt me zeer, Frans, dat je nog springlevend onder ons bent, en ik neem je absoluut niet kwalijk dat ons allereerste contact, al die jaren geleden, niet onder een gelukkig gesternte plaatsvond. Ik hoorde dat je weer een groot Bijbels project hebt lopen. Het Boek Jesaja telt niet minder dan 66 hoofdstukken! Moge je de tijd krijgen – maar wat stelt de tijd voor in de Hebreeuwse taal? – om het tot een voorspoedig einde te brengen. En als je dat eenmaal gedaan hebt, waarom zou je dan niet een volledige toenadering tussen ons overwegen rond een Franse vertaling van het poëtische werk van Jos, jouw vader?

    Het antwoord is aan jou.


    Ik dank u allen.

     

    Daniel Cunin

     

     

  • Discours de réception

    Pin it!

     

     

    Discours de réception de Daniel Cunin

    à l’Académie Royale de Langue

    et de Littérature néerlandaises (KANTL),

    prononcé par Frank Willaert à Gand le 15 mai 2024

     

    KANTL - PIET VERDONK.png

    KANTL, Gand, 15 mai 2024 (photo : Piet Verdonk) 

     

     

    Chers consœurs et confrères,

    Mesdames et messieurs,

    Chers amis et parents de Daniel,

    chère Anna,

    bien cher Daniel,

     

     

    Depuis 2018 et l’entrée en vigueur d’un nouveau décret, notre Académie (la KANTL) se trouve dans l’heureuse situation de pouvoir désormais nommer en son sein, comme membres « à plein titre » et non plus seulement comme membres « étrangers », des universitaires et des auteurs de nationalité étrangère, pour autant qu’ils sont – je cite l’article 8 du texte en question – « actifs en Belgique dans le domaine de la langue et de la littérature néerlandaises, par leur fonction ou leur présence dans le débat public ».

    Frank Willaert

    FRANK WILLAERT - PHOTO.jpegNous pouvons sincèrement nous réjouir de cette généreuse ouverture : en plus de mettre fin à un manque d’égards vis-à-vis de littérateurs et de chercheurs non moins méritants que leurs homologues belges, elle signifie un enrichissement pour l’Académie elle-même. En effet, les membres d’origine étrangère sont particulièrement bien placés pour attirer notre attention sur des évidences trompeuses ou des choses qui finissent par nous échapper, à nous Flamands de souche, dès lors que nous abordons notre langue et notre littérature.

    Hadewijch, Liederen, edition V. Fraeters, F. Willaert & L.P. Grijp

    LIEDEREN - HADEWIJCH - COUV NL.pngEt si quelqu’un possède les qualités en question, c’est bien toi, Daniel. En tant que traducteur français d’œuvres néerlandaises, tu poses manifestement un œil aiguisé sur des phénomènes qu’un néerlandophone ne perçoit plus parce que ceux-ci lui paraissent aller de soi. Il peut s’agir de choses en apparence banales, comme – pour reprendre un exemple que tu mentionnes dans un entretien – ces mots courts qui fourmillent dans notre langue : nog, wel, even, dan, al, ook ou maar, et qui, en français, ne peuvent, dans bien des cas, être restitués correctement que par un usage créatif de la syntaxe. Cela donne parfois un texte plus littéraire, plus élégant peut-être, mais aussi plus précieux et sans doute moins direct que l’original néerlandais. Ce n’est probablement pas un hasard si le français connaît l’expression : « C’est de la littérature » quand on cherche à qualifier un discours un peu trop nébuleux ou artificiel. Prenons encore – pour retenir cette fois un problème que nous avons rencontré alors que tu traduisais notre édition des Liederen (Chants) de Hadewijch – le simple fait que le désuet minne ainsi que liefde sont tous les deux féminins alors que le mot « amour », leur équivalent français, est un masculin. Comment dès lors traduire un vers comme Die minne es joncfrouwe ende coninghinne (L’Amour est damoiselle et reine) ? Mais, bien entendu, les défis que j’évoque ici dépassent la langue et la littérature ; ils couvrent la culture dans son ensemble. Les Pays-Bas, raconte-tu dans une interview, sont pour toi, comme pour Baudelaire dans son « Invitation au Voyage », la Chine de l’Europe. « Tout y est différent de ce que je connaissais. La langue, la culture, la mentalité, les paysages… » Cette affirmation m’amène à poser la question suivante : quelle est ta perception de la Flandre, de la Belgique, celles-ci si différentes des Pays-Bas ? Sans doute t’entendrons-nous un jour évoquer cela, et tu me vois curieux de savoir à quel pays exotique tu nous compareras.

    Hadewijch, Les Chants, (Albin Michel, 2022)

    CHANTS - HADEWIJCH - COUV.pngC’est précisément dans la fascination qu’entraîne la rencontre de l’Autre que peut naître l’amour, qui est toujours, après tout et en même temps, un désir de connaître cet Autre. Significatif à ce sujet est ce que tu m’as rapporté un jour à propos des prémices de ton amour pour le néerlandais : c’est la rencontre, pendant tes études à Aix-en-Provence, de deux ravissantes Hollandaises qui les ont déclenchés. De peur de paraître trop curieux, je n’ai pas osé te demander si ton engouement valait aussi pour ces jeunes filles, ou uniquement pour les Pays-Bas et pour le néerlandais. Je me plais à imaginer que c’était et pour ces derniers et pour elles deux. Après tout, quand on tombe amoureux, tout ce qui a trait à l’être aimé ne devient-il pas beau ? Certes, les amourettes passent, mais le véritable amour demeure. On ne peut l’étouffer ni le taire, il déborde sur les autres. Ainsi en est-il allé dans ton cas. Ton amour pour le nouveau monde que tu découvrais, tu n’as pu le garder pour toi, tu as brûlé de le communiquer à des proches et à des amis français. En conséquence, tes travaux de traduction sont – bien plus qu’un simple moyen de subsistance –, une œuvre d’amour, au sens propre du terme.

    Aix - place 4 dauphins.jpg

    Aix-en-Provence, place des Quatre-Dauphins

    Or, pareil amour ne se laisse pas apprivoiser. Quiconque consulte ton blog pour passer en revue les travaux en question ne peut qu’être épaté par leur abondance et leur variété. Le nombre d’auteurs que tu as transposés est pour ainsi dire illimité ; maints d’entre eux sont d’ailleurs membres de la KANTL. Pour ne pas tomber dans une trop longue énumération, je me contente de citer les romanciers et les poètes parmi nous : Annelies Verbeke, Stefan Hertmans, Anne Provoost, Koen Peeters, Willy Spillebeen, Patrick Lateur, Geert Buelens et Luc Devoldere. Mais tu ne te limites pas aux contemporains. Traducteur des Chants de Hadewijch (XIIIe siècle), que tu admires tant, tu es devenu un véritable ambassadeur en France de cette poétesse mystique. « Rares sont les pages, écris-tu, d’une telle perfection où l’écrit, le dit, le chant, le vécu intérieur sont en parfaite osmose. » Mais tu as également transposé des œuvres de classiques plus récents – cette fois, je ne cite que des écrivains qui figurent dans le « Canon de la littérature » établi par notre Académie : Louis Couperus, Cyriel Buysse, Martinus Nijhoff, M. Vasalis, Gerrit Achterberg, Lucebert, Willem Frederik Hermans, Gerard Reve et Harry Mulisch.

    G. Achterberg, L'Ovaire noir de la poésie

    GA-COUV1.pngEn même temps, tu te révèles un omnivore : tes traductions couvrent à peu près tous les genres : roman, nouvelle, journal intime, album pour enfants, livre jeunesse, théâtre, essai, B.D., roman graphique, ouvrage et article universitaires ou de vulgarisation, sans oublier, et c’est là sans doute que réside le plus grand défi : la poésie. Tout cela avec la plus grande qualité qui se puisse imaginer. Rien d’étonnant donc à ce que des prix viennent récompenser tes publications, certains décernés par des lecteurs reconnaissants : le Prix des Lecteurs de Cognac et le Prix littéraire des Lycéens de l’Euregio pour Le Faiseur d’anges de Stefan Brijs, un deuxième Prix Littéraire des Lycéens de l’Euregio, cette fois pour le roman autobiographique Je vais vivre de Lale Gül, ou encore le prestigieux prix biennal James Brockway (2018) pour tes traductions de poésie…

    Rimbaud, «Le Dormeur du Val » (autographe)

    rimbaud dormeur.pngMais d’où vient cette passion effrénée pour la littérature ? Parce que rien dans ton enfance et ton adolescence ne laissait présager que tu deviendrais un jour pensionnaire de la République des lettres et encore moins d’une Académie royale. En 1963, ton berceau se trouvait à Champdray, un minuscule village des Hautes-Vosges d’un peu plus de 200 habitants à l’époque et d’un peu moins de 200 aujourd’hui. Tes parents sont issus de deux familles de modestes agriculteurs qui habitaient, chacun, à l’une des extrémités de ce même village. Ils ne sont pas riches, chaque franc compte. Comme d’autres enfants du coin, tu gagnes un peu d’argent, par exemple en cueillant et vendant des myrtilles. En économisant, tu parviens ainsi à t’acheter, vers l’âge de dix ans, un vélo de course 10 vitesses ! Le monde agricole des parents et grands-parents est à des années-lumière du monde de la littérature, de l’art, de la musique classique, de la culture au sens général du terme. Et pourtant… Dans la petite école communale où les enfants de cinq à onze ans sont tous assis dans une même salle de classe, près du poêle, devant une institutrice qui semble tout droit sortie de la Troisième République, la graine originelle est semée : « Le dormeur du val », poème d’Arthur Rimbaud, éveille en toi la vague idée de l’existence d’un autre univers, en apparence inaccessible tant il est éloigné de cette campagne rude et pauvre.

    frank willaert,kantl,gand,académie,daniel cunin,hadewijch,vosges,rimbaud

    Le Ventoux, vu depuis Beaumes-de-Venise (photo : Anna Veldhoven)

    Quelques années plus tard, tes parents ont fait ce que beaucoup de villageois étaient contraints de faire : partir pour trouver du travail. Ils ont déménagé, d’abord à Arbois, dans le Jura, et deux ans plus tard, beaucoup plus au sud, dans une autre commune vinicole, à savoir Beaumes-de-Venise, que beaucoup de Flamands connaissent parce qu’elle se trouve à l’ombre du Mont Ventoux, non loin de Carpentras, d’Orange, de Vaison-la-Romaine et d’Avignon. Ils sont alors gérants d’une petite épicerie pendant que tu poursuis et termine non sans mal tes études secondaires. Tu es loin d’être un élève brillant, aucun professeur ne parvient à briser ton indifférence, pas même les professeurs d’anglais et d’allemand. Pourtant, comme pour plus d’un collégien ou d’un lycéen, deux d’entre eux font la différence. Ta prof de français à Arbois qui t’incite à lire, car ta maîtrise de l’orthographe et de la grammaire françaises laisse énormément à désirer. La bibliothèque municipale offre une solution : pour quelques francs par an, tu peux emprunter quantité de livres. De même, à Carpentras, un autre professeur de français va parvenir à te captiver. Avec l’argent que tu gagnes en exerçant toutes sortes de petits boulots pendant les vacances, tu t’achètes un premier carton de livres, des classiques européens. Tes parents ne comprennent guère ce qui t’habite. « Tu vas finir aveugle à force de lire », relève ta mère. Et entre le père et le fils, un long silence s’instaure.

    F. Vanderpyl, par Lodewijk Schelfhout (vers 1910)

    PORTRAIT VANDERPYL PAR SCHELFHOUT - VERS 1910.pngQuiconque vit et lit dans de telles circonstances est à la fois gagnant et perdant. Il perd le contact simple avec son milieu d’origine et s’aventure dans un monde qui n’a, lui, absolument rien de naturel. Ce défi, tu l’as relevé avec une surprenante bravoure et avec une belle réussite. En témoignent non seulement le large éventail et la qualité des traductions que je viens de mentionner, mais aussi l’incroyable réseau d’écrivains, de poètes, d’éditeurs, de rédacteurs en chef, de consœurs et confrères francophones et néerlandophones – pour certains devenus des amis – que tu es parvenu à rassembler autour de toi au fil des ans. En témoignent également les innombrables articles et entretiens qui accompagnent ton travail, par lesquels tu places les auteurs que tu traduis et la littérature néerlandaise en général sous les feux de la rampe, non seulement dans le monde francophone, mais aussi chez nous. Nous attendons déjà avec impatience la biographie que tu prépares sur le fascinant Fritz Vanderpyl (1876-1965), cet écrivain haguenois totalement oublié, mais qui, dans la France de l’entre-deux-guerres a été « un grand seigneur » en contact étroit avec les avant-gardes littéraires et artistiques de son temps.

    D. Cunin devant la KANTL

    frank willaert,kantl,gand,académie,daniel cunin,hadewijch,vosges,rimbaudCher Daniel, la qualité et la diversité de tes traductions, ton engouement et ton amour sans faille pour le néerlandais et la littérature néerlandaise font que tu as, à juste titre, ta place au sein de notre compagnie. Au fond, l’Académie peut être reconnaissante aux deux jeunes anonymes beautés dont tu as fait la connaissance à Aix-en-Provence, car, sans elles, nous n’aurions probablement jamais pu saluer ta présence parmi nous. Et nos remerciements s’étendent à ton institutrice « vieille école » de Champdray, à tes profs de français d’Arbois et de Carpentras, et surtout à toutes celles et tous ceux qui t’ont aidé à découvrir le néerlandais de plus près – à ce sujet, je suis heureux de mentionner notre membre étranger Philippe Noble –, à la Taalunie (Union de la langue néerlandaise) qui t’a permis d’enseigner pendant dix ans la traduction littéraire à la Sorbonne ainsi qu’aux Fonds flamand et néerlandais pour la littérature qui, en donnant des aides aux éditeurs français, ont rendu et rendent encore possible l’accomplissement de ta vocation.

    Bienvenue donc en notre sein où nous attendons beaucoup de ton expertise, de tes vastes connaissances et, surtout, de ton engagement indéfectible en faveur de la langue et des lettres néerlandaises.

     

    Frank Willaert

    (version française de D. C.)