Ok

En poursuivant votre navigation sur ce site, vous acceptez l'utilisation de cookies. Ces derniers assurent le bon fonctionnement de nos services. En savoir plus.

Invités / Gasten

  • MINIATUURTJES

    Pin it!

     

     

    EEN TOEVLUCHT BIJ VERMEER

     

     

    miniatuurtjes van Roland Ladrière

    vertaald door Benno Barnard

     

     

    ladriereroland.jpg

    Roland Ladrière, L'Harmonium, Vanderkinderestraat 293, Ukkel, februari 2016 (foto MHC) 

     

     

    De blik is gedachte.

    Herberto Helder

     

     

    vooraf

     

    Soms bevind ik me te midden van een rumoer waaraan ik me niet kan onttrekken. Mijn redding is dan dat ik me zo goed mogelijk concentreer op mijn intiemste weten. Omdat ik geen documentatie bij de hand heb, kan ik enkel vertrouwen op mijn herinneringen. Met andere woorden, ik vertrouw op de naglans van mijn netvlies. Deze miniatuurtjes zijn niet geleerd of poëtisch. Ze vallen samen met mijn ervaring op zulke ogenblikken: een antidotum tegen het razen.  

     

     

    ladriere couv.png

     

    De ruimte trilt van een kleurige warmte, waarin het strogeel overheerst, leeg genoeg om je blik als vanzelf op de jonge vrouw te richten. Ze is bezig haar toilet te voltooien en houdt de linten van het halssnoer dat ze wil omdoen voor altijd tussen wijsvinger en duim van haar beide handen. Ze monstert in de spiegel het effect van haar opschik... Het gebroken wit van de muur doet  haar silhouet nadrukkelijk uitkomen; niet de minste wandversiering die zich tussen haar en haar weerkaatsing kan wringen. Haar blik verliest zich in een leegte die hem opzuigt. Het onvatbare vloeit voort uit de onbepaalde betekenis van haar houding. Maar vast betreft het de loutere vreugde van een mooi meisje dat weet dat ze mooi is.

     

    vermeer2.pngEen zuchtje ontbloeit op de karmijnrode, halfopen lippen van het Meisje met de parel en de blik in haar bruine ogen komt van zo ver... en haar gezicht steekt af tegen het donkere fond, waarin even weinig te onderscheiden valt als in de tijd zelf, met een door niets aangetaste frisheid. Het is een schitterend werkstuk, want Vermeer schildert geen model, hij schildert zijn bewondering en liefde voor een innerlijke kern.

     

    De parel is een zinnebeeld van schoonheid, maar ook van ijdelheid, die het verderf van wereldse goederen betekent wanneer die aanzetten tot hovaardigheid. Vanitas was een populair genre in het calvinistische Holland van de zeventiende eeuw. Op een stilleven zie je etenswaren of kostbare voorwerpen naast een ontvleesde schedel die aan de ijdelheid van alle leven herinnert.

     

    In die geest moeten we ongetwijfeld ook kijken naar Vrouw met weegschaal. De halssnoeren, die de vorm van het juwelenkistje en de golving van de nachtblauwe stof volgen, dienen niet om het tafereeltje te verfraaien maar om de betekenis ervan te accentueren. De vrouw weegt de dingen die zij in haar leven heeft gedaan ten overstaan van datgene wat de valse waarde ervan vertegenwoordigt. Het lijkt erop dat ze geen enkele parel aan een inspectie onderwerpt, want geen enkele afzonderlijke parel ligt te wachten. De schaaltjes zijn leeg; ze wegen onstoffelijke en onzichtbare zaken. En als je erover nadenkt: dit is het enige tafereel waarop de gordijnen gesloten zijn. Vanwaar deze uitzondering bij een schilder die gespecialiseerd was in symbolen? Het is alsof dit alles geheim moet blijven, alsof we ons bevinden in een ruimte waar ons de toegang bij voorbaat ontzegd is. Een zonnestraal raakt voorbij de dikke gordijnstof die haar van de wereld scheidt. Die straal onderzoekt de donkere kamer, zoals zijzelf misschien in de diepte van haar ziel tuurt.

      

    vermeer1.pngRond Vermeer is er een stralenkrans van koel water waar een milde zon in sluimert. Dat licht is als gefilterd, nooit agressief. Het verleent zijn harmonie aan die ongrijpbare personages die Vermeer betrapt in hun bezigheden: een jonge vrouw aan het virginaal draait haar frisse gezichtje naar ons toe; een andere jonge vrouw, gekleed in gele zijde en hermelijn, speelt gitaar; een derde, helemaal in het blauw, leest de brief die een geliefde haar gestuurd heeft; en dan is er nog een jonge vrouw met halfopen lippen en een buitenmaatse parel in haar oor, die en trois quarts haar tijdeloze blik laat zien.  Het is alsof zij uit de diepte van de tijd te voorschijn komt. En hier is een hoge trapgevel. Een naaister is vlak achter de drempel verdiept in haar werk. Twee kinderen zitten zoet te spelen op de stoep. Deze muur verbergt een wereld en het is aan de verbeelding daarin binnen te dringen.

     

    roland ladrière,benno barnard,poésie,poëzie,traduction,vertaling,nederlandsHet Gezicht op Delft laat niets zien van de commerciële en buitengaatse drukte die Holland tot een koningin van de zeeën kroonde. Een paar wandelaars maken bij het ochtendgloren een praatje op de kaaien, waar aangemeerde boten liggen te dutten. Het water is een diepte waarin je je verliest. Op de achtergrond rekt de stad de schaduwbeelden van haar daken en torens uit, terwijl de dag plotseling een hele stadswijk aan de rechterkant in zijn goud dompelt. De dakpannen variëren van karmijnrood, vermengd met een zandkleur, tot blauw met een fonkeling van diamant en geel met een zweem van oranje. Het is tien over zeven op de wijzerplaat van de Stadspoort

     

    Dergelijke beelden wekken eindeloze dromen. Je moet ze lang bekijken, met je ogen soms half gesloten, om de contrasten beter te kunnen onderscheiden. Het zijn hoogsels, gekleurde lagen die maken dat de dichtheid overal op het doek verschilt; doorschijnende cirkels (spijkers, stoelen met leeuwenkopjes, glazen en aardewerk) die uit de camera obscura zijn komen opduiken. Deze taferelen, voor altijd verloren en toch bewaard gebleven, zijn het beste van de huivering. Of zoals Bonnefoy zegt: ‘De fuga, het onachterhaalbaar meegevoerde, is het moment waarop de wereld poëzie wordt.’

     

     

     

    Benno-MARCHE DE LA POESIE 2019.jpgoorspronkelijk gepubliceerd in

     

    AFIN QUE L’OMBRE ÉCLAIRE.

    Sur la poésie de Roland Ladrière,

    sous la direction de Judith Alvarado-Migeot et François Migeot, L’Atelier du Grand Tétras, 2025, p. 87-100.

     

     

     Benno Barnard, Parijs, juni 2019 (foto AV)

     

     

     

  • Memorabele memoires (3) Allen Ginsberg

    Pin it!

     

    Memorabele  memoires

    (what’s in a name?)

     

    In deze rubriek blikt dichter Gerry van der Linden

    op bijzondere ontmoetingen terug.

     

     

     

    allen ginsberg.jpg

    Allen Ginsberg leest voor

     

    Dichter in de VS

     

    Toen mijn debuutbundel ‘De Aantekening’ (De Bezige Bij) in 1978 was gepubliceerd, droeg ik gedichten voor op ’t Spui, Amsterdam. Met o.a. dichters Frank Koenegracht, Lizzy Sara May, Jotie ’t Hooft. Het Parool sprak van ‘Jonge, frisse gedichten met een filosofische ondertoon en barsten van kwetsbaarheid.’ Dat kon ik in mijn zak steken. Kort daarna zou ik vertrekken naar de USA, ik wilde er al heel lang heen en moest ik nu de rest van mijn leven dichter wezen?

    Amerika zag er precies uit zoals in de films. Na een tergend langzame busrit van New York – San Francisco in een met hippies volgepropte Grey Rabbit Bus, werd ik aangenomen in het Italiaanse restaurant Little Joe’s. Elke dag stond voor de deur een flinke rij te wachten, de pasta bleek beroemd te zijn. Ik werkte als ‘busgirl’ en moest tafels afruimen, de volgorde van de rij in het oog houden, gasten naar hun plaats brengen, menu in handen, mandje brood en karaf water op tafel. Non-stop. Serveerster was voor mij te hoog gegrepen, te dromerig, onhandig. Twee keer werd ik ontslagen en weer aangenomen… ik moest toch wonen, eten en… Sure, sure.., sputterde baas Franco, terwijl hij zijn handen vertwijfeld in de lucht gooide, tegen deze ijzersterke logica kon hij niet op.

    Ik woonde met een roommate in Green Street on Russian Hill in een bruin geverfd Victoriaans huis en liep elke dag dansend de oneindige stenen trap af naar het restaurant en een stuk minder uitbundig weer op naar huis. Een blok verder van het restaurant was City Lights Bookstore. Daar ontmoette ik op een dag de dichter Allen Ginsberg, die bevriend was met de dichter/eigenaar van de boekwinkel, Lawrence Ferlinghetti. Als ik nog puf had, ging ik na mijn dagdienst langs om op een krukje voor de poëziekast wat bundels door te lezen.

    Poet from Holland, stelde Lawrence mij voor. Ginsberg bekeek mij argwanend. ‘Kom naar het Savoy Tivoli Café zaterdag, zei Lawrence, Allen leest daar voor, jij kunt in het voorprogramma...’ Die zaterdagavond stond ik op het podium en las mijn gedichten voor, traag, zenuwachtig. Te traag, want opeens klonk een luide, sonore stem vanachter de coulissen, ‘Get of the stage!’ Allen was not amused. Hij duwde me opzij en begon ‘September on Jessore Road’ voor te dragen, stormachtig, overrompelend. Na afloop zaten we aan de bar, een aantal krukken tussen ons in. Hij leunde achterover, wierp me een onderzoekende blik toe. Poet from Holland, right? Well, you sure don’t look like one!’, zei hij, terwijl ie een flinke slok whisky nam.

    Met Allen Ginsberg voorgelezen? riep mijn roommate uit later op de avond. Ga weg! Heb je om een foto van jullie samen gevraagd? Nee?!!

     

    Gerry van der Linden

     

     gepubliceerd in Argus, nummer 206, 11 september 2025.

     

    gerry eerste bundel.png

    Gerry van der Linden in 1978

     

     

    Gerry van der Linden is dichter, prozaïst en beeldend kunstenaar. Zij debuteerde in 1975 met gedichten in het literaire tijdschrift Gedicht onder redactie van Remco Campert. In 1978 kwam de bundel De Aantekening (Bezige Bij) en vervolgens publiceerde zij twaalf dichtbundels waarvan de laatste Niemand blijft het langst (Nieuw Amsterdam, 2021). Zij schreef de novelle Enveloppe, de romans Wind en Dolk en publiceert gedichten, korte verhalen en essays in o.a. Hollands Maandblad en de Poëziekrant. Haar werk is in verschillende talen vertaald en bekroond. In 2018 kreeg zij de prestigieuze Ditët e Naimit Prize voor haar internationale oeuvre poëzie (Macedonië).

    Sinds 1995 is Van der Linden docent Poëzie en Schrijftraining aan de Schrijversvakschool Amsterdam.

     

     

     

  • Memorabele memoires (2) Remco Campert

    Pin it!

     

    Memorabele  memoires

    (what’s in a name?)

     

    In deze rubriek blikt dichter Gerry van der Linden

    op bijzondere ontmoetingen terug.

     

     

    poëzie,gerry van der linden,remco campert,nederland

    Gerry van der Linden leest uit De aantekening voor, t Spui, 1978

     

     

    Ontmoeting met Remco.

     

    In de winter van 1974 liep ik met mijn geliefde en drie kunstenaarsvrienden langs een oud pakhuis aan de Oude Schans in Amsterdam, we zochten een plek om te wonen en werken. We spraken een grote man aan, handen als kolenschoppen, die in de deuropening stond te roken.
    Daar kan je toch niet wonen, antwoordde hij op onze vraag, ik sla er mijn handel in op.
    Hij bleek de eigenaar van het pakhuis en woonde ernaast. Op zijn uitnodiging stapten we zijn huisje binnen waar zijn vrouw ons iets te drinken aanbood. Een uurtje later stonden we buiten met de sleutel van het pakhuis. We huurden het voor 200 gulden per maand, vier verdiepingen van 25 meter lang en 4,5 meter breed. Mijn geliefde en ik namen de tweede verdieping, die was wat hoger. Hij schroefde haken in de balken en hing een bed op aan stalen kabels, weg van de tocht die door de gaten in de vloer blies. We spanden het achterste gedeelte van de ruimte af met vrachtwagenzeildoek, uitkijk op een piepkleine binnenplaats, en plaatsten een Aladin kacheltje. Als je het zeildoek opzij trok, sloeg de kou in je gezicht. We kookten op een campinggasstelletje en poepten in een emmer, maar we konden in eigen huis tennissen, fietsen en kamperen. En kunst maken, als we door inspiratie zouden worden getroffen. In de zomer schoven we de deur open en zagen de Montelbaantoren glanzen in de zon. 

    poëzie,gerry van der linden,remco campert,nederlandTwee jaar later kwam Remco Campert op bezoek. Hij zag een half afgebouwde keuken van gasbeton, een open wc zonder bril, en het bed in de lucht. Hij liep heen en weer en keek rond. Prachtig, zei hij en of ik nog meer gedichten had dan die hij in zijn tijdschrift Gedicht had opgenomen, hij wilde dat de Bezige Bij een bundel zou publiceren.
    O, nee, zei ik, nog lang niet.
    Maar mijn geliefde knikte heftig van ja. Ik was een meisje uit Noord-Brabant en nauwelijks gewend aan de mentaliteit en het leefritme van de hoofdstad. ‘Amsterdams druk’, zo noemde een vriendin, die ook uit de provincie was weggevlucht, het wilde kunstenaarsleven waarin ik was beland. De moeder van mijn geliefde was bevriend met dichters van de Vijftigers. Bert Schierbeek had bij haar op kamers gewoond en de ene na de andere Vijftiger had in zijn krappe kamertje gelogeerd. Voor de eerste publicatie in Gedicht kreeg ik vijftig gulden. Ik kocht er lichtblauwe pumps van. Een beetje ernaast stapte ik naar bodega Keijzer waar Remco op mij wachtte in gezelschap van Bert Schierbeek. Aan tafel deden we een spelletje. 
    ‘Wond,’ zei Remco, ‘nu, jij.’ 
    ‘Open,’ zei ik.
    ‘Jeminee,’ zei Bert, ‘ik heb hier te maken met echte dichters, ober, ik wil iets te drinken!’. 

     

    Gerry van der Linden

     

    gepubliceerd in Argus, nummer 202, 3 juli 2025.

     

     

    poëzie,gerry van der linden,remco campert,nederland

    Gedicht, nr 5, februari 1975, met 12 gedichten van Gerry van der Linden

     

     

    Gerry van der Linden is dichter, prozaïst en beeldend kunstenaar. Zij debuteerde in 1975 met gedichten in het literaire tijdschrift Gedicht onder redactie van Remco Campert. In 1978 kwam de bundel De Aantekening (Bezige Bij) en vervolgens publiceerde zij twaalf dichtbundels waarvan de laatste Niemand blijft het langst (Nieuw Amsterdam, 2021). Zij schreef de novelle Enveloppe, de romans Wind en Dolk en publiceert gedichten, korte verhalen en essays in o.a. Hollands Maandblad en de Poëziekrant. Haar werk is in verschillende talen vertaald en bekroond. In 2018 kreeg zij de prestigieuze Ditët e Naimit Prize voor haar internationale oeuvre poëzie (Macedonië).

    Sinds 1995 is Van der Linden docent Poëzie en Schrijftraining aan de Schrijversvakschool Amsterdam.

     

     

  • Memorabele memoires (1) Bert Schierbeek

    Pin it!

     

    Memorabele  memoires

    (whats in a name?)

     

    In deze rubriek blikt dichter Gerry van der Linden

    op bijzondere ontmoetingen terug.

     

     

    Op bezoek.

     

    bert schierbeek,gerry van der linden,poésie,poëzie,nederland,pays-bas,geert lubberhuizen,remco campert

    Gerry van der Linden met Bert Schierbeek, 1989. Collectie: Literatuurmuseum

     

    We gaan bij de grote baas langs op de Van Miereveldtstraat, had Bert Schierbeek gezegd. Hij en Remco Campert waren redacteuren van de Bezige Bij. De uitgever Geert Lubberhuizen zat onderuitgezakt achter een bureau vol boeken en papieren kriskras door elkaar, zijn benen in katoengebreide kniekousen staken eronder uit, hij droeg een korte kakibroek. Hij was zojuist teruggekeerd van vakantiekamp De Grote Beer waar schrijvers van de coöperatie hun kinderen voor de zomer konden stallen, zodat er weer wat geproduceerd kon worden. Als opperhopman had hij zware dagen achter de rug. Hij bekeek me met een geamuseerde blik die algauw naar Bert afdwaalde met de stille vraag Waar heb je dié vandaan?’ Ik verkeerde in bange dagen, de buitenwereld ging zich met mij  bemoeien.  Mijn poëzie was van mij en dichten was voor mij ademhalen. Nu nam hyperventilatie de overhand. Ik was bang voor de grote Randstadwereld die vast genadeloos zou oordelen over mijn ‘particuliere wereldje’ op papier. Daar hebben we allemaal last van, zei Bert, ik ook, en ik ben al jaren geen debutant meer! Hier stond ik in dit kantoor met twee mannen die mijn vader hadden kunnen zijn. Juist nu ik de mijne voorlopig niet wilde zien. Ook dat stond in een gedicht. De uitgever moest wel even bijgepraat worden. Mijn heuplange haar, hippiebroek, spijkerjack, zwarte eyeliner, en mijn zwijgen, ik had nog geen woord gezegd, maakten dat hij zijn lichtelijk ironische toon niet liet varen. Hij stak een sigaar op en blies uit. Negen gedichten in Gedicht en meer in het volgende nummer, schalde de stem van Bert door de met damp gevulde kamer. Remco weet wat hij doet. De gedichten gaan eerst langs mij. Ajuus, Geert!

    bert schierbeek,gerry van der linden,poésie,poëzie,nederland,pays-bas,geert lubberhuizen,remco campertEnige tijd later klom ik met bonzend hart de steile trap op van het huis aan de Koninginneweg. Algauw verscheen de brede lach van Bert in het trapgat. Een huis vol licht en boeken, kleurige schilderijen aan de muur, lekker rommelig. We aten een boterham en dronken thee. ‘Schrappen,’ zei hij tussen een hap door. ‘Alles wat je te veel zegt, en dat gaat vanzelf, moet je schrappen.’ ‘Alles?’ zei ik verschrikt. Een bulderende lach volgde en toen kwam de fles op tafel. Ik mompelde nog iets over het vroege uur, maar de glazen waren al vol. ‘Op de jonge dichteres!’ zei Bert, terwijl hij het glas hief en mij een knipoog gaf.

     

    Gerry van der Linden 

     

     

    gepubliceerd in Argus, nummer 193, 27 februari 2025

     

    interview Gerry van der Linden, 2020

     

    Gerry van der Linden is dichter, prozaïst en beeldend kunstenaar. Zij debuteerde in 1975 met gedichten in het literaire tijdschrift Gedicht onder redactie van Remco Campert. In 1978 kwam de bundel De Aantekening (Bezige Bij) en vervolgens publiceerde zij twaalf dichtbundels waarvan de laatste Niemand blijft het langst (Nieuw Amsterdam, 2021). Zij schreef de novelle Enveloppe, de romans Wind en Dolk en publiceert gedichten, korte verhalen en essays in o.a. Hollands Maandblad en de Poëziekrant. Haar werk is in verschillende talen vertaald en bekroond. In 2018 kreeg zij de prestigieuze Ditët e Naimit Prize voor haar internationale oeuvre poëzie (Macedonië).

    Sinds 1995 is Van der Linden docent Poëzie en Schrijftraining aan de Schrijversvakschool Amsterdam.

     

     

     

  • Discours de réception

    Pin it!

     

     

    Discours de réception de Daniel Cunin

    à l’Académie Royale de Langue

    et de Littérature néerlandaises (KANTL),

    prononcé par Frank Willaert à Gand le 15 mai 2024

     

    KANTL - PIET VERDONK.png

    KANTL, Gand, 15 mai 2024 (photo : Piet Verdonk) 

     

     

    Chers consœurs et confrères,

    Mesdames et messieurs,

    Chers amis et parents de Daniel,

    chère Anna,

    bien cher Daniel,

     

     

    Depuis 2018 et l’entrée en vigueur d’un nouveau décret, notre Académie (la KANTL) se trouve dans l’heureuse situation de pouvoir désormais nommer en son sein, comme membres « à plein titre » et non plus seulement comme membres « étrangers », des universitaires et des auteurs de nationalité étrangère, pour autant qu’ils sont – je cite l’article 8 du texte en question – « actifs en Belgique dans le domaine de la langue et de la littérature néerlandaises, par leur fonction ou leur présence dans le débat public ».

    Frank Willaert

    FRANK WILLAERT - PHOTO.jpegNous pouvons sincèrement nous réjouir de cette généreuse ouverture : en plus de mettre fin à un manque d’égards vis-à-vis de littérateurs et de chercheurs non moins méritants que leurs homologues belges, elle signifie un enrichissement pour l’Académie elle-même. En effet, les membres d’origine étrangère sont particulièrement bien placés pour attirer notre attention sur des évidences trompeuses ou des choses qui finissent par nous échapper, à nous Flamands de souche, dès lors que nous abordons notre langue et notre littérature.

    Hadewijch, Liederen, edition V. Fraeters, F. Willaert & L.P. Grijp

    LIEDEREN - HADEWIJCH - COUV NL.pngEt si quelqu’un possède les qualités en question, c’est bien toi, Daniel. En tant que traducteur français d’œuvres néerlandaises, tu poses manifestement un œil aiguisé sur des phénomènes qu’un néerlandophone ne perçoit plus parce que ceux-ci lui paraissent aller de soi. Il peut s’agir de choses en apparence banales, comme – pour reprendre un exemple que tu mentionnes dans un entretien – ces mots courts qui fourmillent dans notre langue : nog, wel, even, dan, al, ook ou maar, et qui, en français, ne peuvent, dans bien des cas, être restitués correctement que par un usage créatif de la syntaxe. Cela donne parfois un texte plus littéraire, plus élégant peut-être, mais aussi plus précieux et sans doute moins direct que l’original néerlandais. Ce n’est probablement pas un hasard si le français connaît l’expression : « C’est de la littérature » quand on cherche à qualifier un discours un peu trop nébuleux ou artificiel. Prenons encore – pour retenir cette fois un problème que nous avons rencontré alors que tu traduisais notre édition des Liederen (Chants) de Hadewijch – le simple fait que le désuet minne ainsi que liefde sont tous les deux féminins alors que le mot « amour », leur équivalent français, est un masculin. Comment dès lors traduire un vers comme Die minne es joncfrouwe ende coninghinne (L’Amour est damoiselle et reine) ? Mais, bien entendu, les défis que j’évoque ici dépassent la langue et la littérature ; ils couvrent la culture dans son ensemble. Les Pays-Bas, raconte-tu dans une interview, sont pour toi, comme pour Baudelaire dans son « Invitation au Voyage », la Chine de l’Europe. « Tout y est différent de ce que je connaissais. La langue, la culture, la mentalité, les paysages… » Cette affirmation m’amène à poser la question suivante : quelle est ta perception de la Flandre, de la Belgique, celles-ci si différentes des Pays-Bas ? Sans doute t’entendrons-nous un jour évoquer cela, et tu me vois curieux de savoir à quel pays exotique tu nous compareras.

    Hadewijch, Les Chants, (Albin Michel, 2022)

    CHANTS - HADEWIJCH - COUV.pngC’est précisément dans la fascination qu’entraîne la rencontre de l’Autre que peut naître l’amour, qui est toujours, après tout et en même temps, un désir de connaître cet Autre. Significatif à ce sujet est ce que tu m’as rapporté un jour à propos des prémices de ton amour pour le néerlandais : c’est la rencontre, pendant tes études à Aix-en-Provence, de deux ravissantes Hollandaises qui les ont déclenchés. De peur de paraître trop curieux, je n’ai pas osé te demander si ton engouement valait aussi pour ces jeunes filles, ou uniquement pour les Pays-Bas et pour le néerlandais. Je me plais à imaginer que c’était et pour ces derniers et pour elles deux. Après tout, quand on tombe amoureux, tout ce qui a trait à l’être aimé ne devient-il pas beau ? Certes, les amourettes passent, mais le véritable amour demeure. On ne peut l’étouffer ni le taire, il déborde sur les autres. Ainsi en est-il allé dans ton cas. Ton amour pour le nouveau monde que tu découvrais, tu n’as pu le garder pour toi, tu as brûlé de le communiquer à des proches et à des amis français. En conséquence, tes travaux de traduction sont – bien plus qu’un simple moyen de subsistance –, une œuvre d’amour, au sens propre du terme.

    Aix - place 4 dauphins.jpg

    Aix-en-Provence, place des Quatre-Dauphins

    Or, pareil amour ne se laisse pas apprivoiser. Quiconque consulte ton blog pour passer en revue les travaux en question ne peut qu’être épaté par leur abondance et leur variété. Le nombre d’auteurs que tu as transposés est pour ainsi dire illimité ; maints d’entre eux sont d’ailleurs membres de la KANTL. Pour ne pas tomber dans une trop longue énumération, je me contente de citer les romanciers et les poètes parmi nous : Annelies Verbeke, Stefan Hertmans, Anne Provoost, Koen Peeters, Willy Spillebeen, Patrick Lateur, Geert Buelens et Luc Devoldere. Mais tu ne te limites pas aux contemporains. Traducteur des Chants de Hadewijch (XIIIe siècle), que tu admires tant, tu es devenu un véritable ambassadeur en France de cette poétesse mystique. « Rares sont les pages, écris-tu, d’une telle perfection où l’écrit, le dit, le chant, le vécu intérieur sont en parfaite osmose. » Mais tu as également transposé des œuvres de classiques plus récents – cette fois, je ne cite que des écrivains qui figurent dans le « Canon de la littérature » établi par notre Académie : Louis Couperus, Cyriel Buysse, Martinus Nijhoff, M. Vasalis, Gerrit Achterberg, Lucebert, Willem Frederik Hermans, Gerard Reve et Harry Mulisch.

    G. Achterberg, L'Ovaire noir de la poésie

    GA-COUV1.pngEn même temps, tu te révèles un omnivore : tes traductions couvrent à peu près tous les genres : roman, nouvelle, journal intime, album pour enfants, livre jeunesse, théâtre, essai, B.D., roman graphique, ouvrage et article universitaires ou de vulgarisation, sans oublier, et c’est là sans doute que réside le plus grand défi : la poésie. Tout cela avec la plus grande qualité qui se puisse imaginer. Rien d’étonnant donc à ce que des prix viennent récompenser tes publications, certains décernés par des lecteurs reconnaissants : le Prix des Lecteurs de Cognac et le Prix littéraire des Lycéens de l’Euregio pour Le Faiseur d’anges de Stefan Brijs, un deuxième Prix Littéraire des Lycéens de l’Euregio, cette fois pour le roman autobiographique Je vais vivre de Lale Gül, ou encore le prestigieux prix biennal James Brockway (2018) pour tes traductions de poésie…

    Rimbaud, «Le Dormeur du Val » (autographe)

    rimbaud dormeur.pngMais d’où vient cette passion effrénée pour la littérature ? Parce que rien dans ton enfance et ton adolescence ne laissait présager que tu deviendrais un jour pensionnaire de la République des lettres et encore moins d’une Académie royale. En 1963, ton berceau se trouvait à Champdray, un minuscule village des Hautes-Vosges d’un peu plus de 200 habitants à l’époque et d’un peu moins de 200 aujourd’hui. Tes parents sont issus de deux familles de modestes agriculteurs qui habitaient, chacun, à l’une des extrémités de ce même village. Ils ne sont pas riches, chaque franc compte. Comme d’autres enfants du coin, tu gagnes un peu d’argent, par exemple en cueillant et vendant des myrtilles. En économisant, tu parviens ainsi à t’acheter, vers l’âge de dix ans, un vélo de course 10 vitesses ! Le monde agricole des parents et grands-parents est à des années-lumière du monde de la littérature, de l’art, de la musique classique, de la culture au sens général du terme. Et pourtant… Dans la petite école communale où les enfants de cinq à onze ans sont tous assis dans une même salle de classe, près du poêle, devant une institutrice qui semble tout droit sortie de la Troisième République, la graine originelle est semée : « Le dormeur du val », poème d’Arthur Rimbaud, éveille en toi la vague idée de l’existence d’un autre univers, en apparence inaccessible tant il est éloigné de cette campagne rude et pauvre.

    frank willaert,kantl,gand,académie,daniel cunin,hadewijch,vosges,rimbaud

    Le Ventoux, vu depuis Beaumes-de-Venise (photo : Anna Veldhoven)

    Quelques années plus tard, tes parents ont fait ce que beaucoup de villageois étaient contraints de faire : partir pour trouver du travail. Ils ont déménagé, d’abord à Arbois, dans le Jura, et deux ans plus tard, beaucoup plus au sud, dans une autre commune vinicole, à savoir Beaumes-de-Venise, que beaucoup de Flamands connaissent parce qu’elle se trouve à l’ombre du Mont Ventoux, non loin de Carpentras, d’Orange, de Vaison-la-Romaine et d’Avignon. Ils sont alors gérants d’une petite épicerie pendant que tu poursuis et termine non sans mal tes études secondaires. Tu es loin d’être un élève brillant, aucun professeur ne parvient à briser ton indifférence, pas même les professeurs d’anglais et d’allemand. Pourtant, comme pour plus d’un collégien ou d’un lycéen, deux d’entre eux font la différence. Ta prof de français à Arbois qui t’incite à lire, car ta maîtrise de l’orthographe et de la grammaire françaises laisse énormément à désirer. La bibliothèque municipale offre une solution : pour quelques francs par an, tu peux emprunter quantité de livres. De même, à Carpentras, un autre professeur de français va parvenir à te captiver. Avec l’argent que tu gagnes en exerçant toutes sortes de petits boulots pendant les vacances, tu t’achètes un premier carton de livres, des classiques européens. Tes parents ne comprennent guère ce qui t’habite. « Tu vas finir aveugle à force de lire », relève ta mère. Et entre le père et le fils, un long silence s’instaure.

    F. Vanderpyl, par Lodewijk Schelfhout (vers 1910)

    PORTRAIT VANDERPYL PAR SCHELFHOUT - VERS 1910.pngQuiconque vit et lit dans de telles circonstances est à la fois gagnant et perdant. Il perd le contact simple avec son milieu d’origine et s’aventure dans un monde qui n’a, lui, absolument rien de naturel. Ce défi, tu l’as relevé avec une surprenante bravoure et avec une belle réussite. En témoignent non seulement le large éventail et la qualité des traductions que je viens de mentionner, mais aussi l’incroyable réseau d’écrivains, de poètes, d’éditeurs, de rédacteurs en chef, de consœurs et confrères francophones et néerlandophones – pour certains devenus des amis – que tu es parvenu à rassembler autour de toi au fil des ans. En témoignent également les innombrables articles et entretiens qui accompagnent ton travail, par lesquels tu places les auteurs que tu traduis et la littérature néerlandaise en général sous les feux de la rampe, non seulement dans le monde francophone, mais aussi chez nous. Nous attendons déjà avec impatience la biographie que tu prépares sur le fascinant Fritz Vanderpyl (1876-1965), cet écrivain haguenois totalement oublié, mais qui, dans la France de l’entre-deux-guerres a été « un grand seigneur » en contact étroit avec les avant-gardes littéraires et artistiques de son temps.

    D. Cunin devant la KANTL

    frank willaert,kantl,gand,académie,daniel cunin,hadewijch,vosges,rimbaudCher Daniel, la qualité et la diversité de tes traductions, ton engouement et ton amour sans faille pour le néerlandais et la littérature néerlandaise font que tu as, à juste titre, ta place au sein de notre compagnie. Au fond, l’Académie peut être reconnaissante aux deux jeunes anonymes beautés dont tu as fait la connaissance à Aix-en-Provence, car, sans elles, nous n’aurions probablement jamais pu saluer ta présence parmi nous. Et nos remerciements s’étendent à ton institutrice « vieille école » de Champdray, à tes profs de français d’Arbois et de Carpentras, et surtout à toutes celles et tous ceux qui t’ont aidé à découvrir le néerlandais de plus près – à ce sujet, je suis heureux de mentionner notre membre étranger Philippe Noble –, à la Taalunie (Union de la langue néerlandaise) qui t’a permis d’enseigner pendant dix ans la traduction littéraire à la Sorbonne ainsi qu’aux Fonds flamand et néerlandais pour la littérature qui, en donnant des aides aux éditeurs français, ont rendu et rendent encore possible l’accomplissement de ta vocation.

    Bienvenue donc en notre sein où nous attendons beaucoup de ton expertise, de tes vastes connaissances et, surtout, de ton engagement indéfectible en faveur de la langue et des lettres néerlandaises.

     

    Frank Willaert

    (version française de D. C.)